Het Kind van de Olifant

In de oude en lang vervlogen tijden had de olifant, lieve lezers, geen slurf. Hij had alleen een zwartachtige, uitpuilende neus, zo groot als een laars, die hij heen en weer kon bewegen; maar hij kon er geen dingen mee oppakken. Maar er was één olifant – een nieuwe olifant – een Olifantenkind – die vol onverzadigbare nieuwsgierigheid was, en dat betekent dat hij heel veel vragen stelde.

Hij woonde in Afrika, en hij vulde heel Afrika met zijn onverzadigbare nieuwgierigheid. Hij vroeg hoffelijk aan zijn lange tante, de Struisvogel, waarom haar staartveren zo lang groeiden, en zijn lange tante, de Struisvogel, sloeg hem met haar harde klauw. Hij vroeg zijn lange oom, de Giraf, waardoor zijn huid vlekkerig was geworden, en zijn lange oom, de Giraf, sloeg hem met zijn harde hoef. En toch bleef hij nieuwsgierig en bleef hij vragen stellen, hij was onverzadigbaar.

Hij vroeg zijn brede tante, het Nijlpaard, waarom haar ogen rood waren, en zijn brede tante, het Nijlpaard, sloeg hem met haar brede hoef; en hij vroeg zijn harige oom, de Baviaan, waarom meloenen precies zo smaakten als ze smaakten, en zijn harige oom, de Baviaan, sloeg hem met zijn harige poot. En toch bleef hij onverzadigbaar nieuwsgierig. Hij stelde vragen over alles wat hij zag, of hoorde, of voelde, of rook, of aanraakte, en al zijn ooms en tantes gaven hem een ​​pak slaag. En toch bleef hij vol onverzadigbare nieuwsgierigheid.

Op een mooie ochtend stelde dit onverzadigbaar nieuwsgierige Olifantenkind een nieuwe goede vraag die hij nog nooit eerder had gesteld. Hij vroeg: “Wat eet de Krokodil voor avondeten?” Toen zei iedereen op luide en geïrriteerde toon: “Wees stil!” En ze gaven hem onmiddellijk een pak slaag, zonder te stoppen voor een lange tijd.

Toen dat eindelijk voorbij was, kwam hij Kolokolo vogel tegen die midden in een doornstruik zat, en hij zei: “Mijn vader heeft mij geslagen, en mijn moeder heeft mij geslagen; al mijn ooms en tantes hebben mij geslagen vanwege mijn onverzadigbare nieuwsgierigheid en toch wil ik weten wat de Krokodil voor het avondeten eet!”

Toen zei Kolokolo vogel met een treurige kreet: “Ga naar de oevers van de grote grijsgroene traag stromende Limpopo-rivier, vol met koortsbomen, en ontdek het.”

De volgende ochtend nam dit onverzadigbaar nieuwsgierige Olifantenkind vijftig kilo bananen (de kleine, korte rode soort), vijftig kilo suikerriet (de lange paarse soort) en zeventien meloenen (de groen-gebarsten soort) mee, en zei tegen al zijn dierbare familieleden: “Tot ziens. Ik ga naar de grote grijsgroene, traag stromende Limpopo-rivier, vol met koortsbomen, om erachter te komen wat de Krokodil te eten heeft.” En ze gaven hem allemaal nog een keer een pak slaag voor geluk, hoewel hij ze heel beleefd vroeg daarmee te stoppen.

Toen ging hij op weg, terwijl hij meloenen at en de schil weggooide.

Hij ging van Graham’s stad naar Kimberley, en van Kimberley naar de provincie, en van de provincie ging hij oostwaarts naar het noorden, de hele tijd meloenen etend, totdat hij uiteindelijk bij de oevers van de grote grijsgroene, traag stromende Limpopo-rivier kwam omzoomd door koortsbomen, precies zoals Kolokolo vogel had gezegd.

Nu moet je weten en begrijpen, lieve lezer, dat dit onverzadigbaar nieuwsgierige Olifantenkind tot die week, dag, uur en minuut, nog nooit een krokodil had gezien en dus niet wist hoe die eruit zag. Het was allemaal zijn onverzadigbare nieuwsgierigheid die hem erheen dreef.

Het eerste dat hij vond was een tweekleurige python-rotsslang, die gekruld rond een rots lag.

“Neem me niet kwalijk,” zei het Olifantenkind heel beleefd, “maar heb jij in deze omgeving zoiets als een krokodil gezien?”

“Of ik een krokodil heb gezien?” zei de tweekleurige python-rotsslang met een stem van treurige minachting. “Wat vraag je me nu zeg.”

“Neem me niet kwalijk,” zei het Olifantenkind, “maar zou u mij zo vriendelijk willen zijn mij te vertellen wat hij als avondeten heeft?”

Toen wikkelde de tweekleurige python-rotsslang zich heel snel van de rots af en sloeg het Olifantenkind met zijn schubachtige, zwiepende staart.

“Dat is vreemd,” zei het Olifantenkind, “mijn vader en mijn moeder, en mijn oom en mijn tante, en niet te vergeten mijn andere tante, het Nijlpaard, en mijn andere oom, de Baviaan, hebben mij allemaal een pak slaag gegeven vanwege mijn onverzadigbare nieuwsgierigheid en nu is het weer zo.”

Dus nam hij beleefd afscheid van de tweekleurige python-rotsslang en hielp hem hem weer de rots op, en ging verder, terwijl hij meloenen at en de schil weggooide, totdat hij, op wat hij dacht dat een stuk hout was, trapte aan de rand van de grote grijsgroene, traag stromende Limpopo-rivier, langs de oever helemaal begroeid met koortsbomen.

Maar het stuk hout was in werkelijkheid de Krokodil, O lieve lezer, en de Krokodil knipoogde met één oog!

“Neem me niet kwalijk,” zei het Olifantenkind heel beleefd, “maar heb je toevallig een krokodil gezien in deze omgeving?”

Toen knipoogde de Krokodil met het andere oog en tilde de helft van zijn staart uit de modder; en het Olifantenkind deed uiterst beleefd een stap achteruit, omdat hij niet nog een keer geslagen wilde worden.

“Kom hier, Kleintje,” zei de Krokodil. “Waarom vraag jij zulke dingen?”

“Neem me niet kwalijk,” zei het Olifantenkind beleefd, “maar mijn vader heeft mij geslagen, mijn moeder heeft mij geslagen, om nog maar te zwijgen van mijn snelle tante, de Struisvogel, en mijn lange oom, de Giraf, die echt hard kan schoppen, evenals mijn brede tante, het Nijlpaard, en mijn harige oom, de Baviaan, en ook de tweekleurige python-rotsslang, met de geschubde, zwiepende staart, net op de oever, die harder slaat dan wie dan ook van hen; en dus, als het jou niet uitmaakt, wil ik niet meer geslagen worden.”

“Kom eens hier, Kleintje,” zei de Krokodil, “want ik ben de Krokodil,” en hij huilde krokodillentranen om te laten zien dat dat echt waar was.

Toen raakte het Olifantenkind buiten adem van opwinding, hijgde en knielde neer op de oever en zei: “Jij bent precies de persoon naar wie ik al die lange dagen heb gezocht. Wil je me alsjeblieft vertellen wat jij vanavond eet?”

“Kom maar hier, Kleintje,” zei de Krokodil, “dan zal ik ik het in je oor fluisteren.”

Toen legde het Olifantenkind zijn hoofd dicht bij de bek met slagtanden van de Krokodil, en de Krokodil greep hem bij zijn neusje, dat tot die week, dag, uur en minuut niet groter was geweest dan een laars.

“Ik denk,” zei de Krokodil – en hij siste tussen zijn tanden – “ik denk dat ik vandaag met een Olifantenkind ga beginnen!”

Dit, lieve lezer, vond het Olifantenkind helemaal niet leuk en zei, terwijl hij door zijn neus sprak: “Loat me gan! Jeh tut me pijn!”

Toen gleed de tweekleurige python-rotsslang van de oever naar beneden en zei: “Mijn jonge vriend, als je nu niet onmiddellijk zo hard als je kunt trekt, ben ik van mening dat jouw kennis met die dikke schubben (en daarmee bedoelde hij de krokodil) jou in het heldere water zal trekken nog voordat jij Jack Robinson kunt zeggen.”

Toen ging het Olifantenkind weer op zijn kleine hurken zitten en trok, en trok, en trok, en zijn neus begon zich steeds verder uit te rekken. En de Krokodil spetterde rond in het water, waardoor het kolkte door de grote bewegingen van zijn staart, en hij trok, en trok, en trok.

En de neus van het Olifantenkind bleef zich uitrekken; en het Olifantenkind spreidde al zijn vier kleine pootjes en trok, en trok, en trok, en zijn neus bleef zich uitrekken; en de Krokodil dorstte met zijn staart als een riem, en hij trok, en trok, en trok, en bij elke trek werd de neus van het Olifantenkind langer en langer – en dat deed hem pijn!

Toen voelde het Olifantenkind zijn benen wegglijden en hij zei door zijn neus, die nu bijna anderhalve meter lang was: “Ik kan hut miet meer an!”

Toen kwam de tweekleurige python-rotsslang van de oever naar beneden, knoopte zichzelf in een dubbele lus rond de achterpoten van het Olifantenkind en zei: “Onbezonnen en onervaren reiziger, wij zullen ons nu serieus wijden aan een beetje hoge spanning, want als we dat niet doen, heb ik de indruk dat daarginds dat oorlogsschip met het gepantserde bovendek (en daarmee, lieve lezer, bedoelde hij de Krokodil), uw toekomst permanent in de weg zal staan.”

Dus trok de slang, en het Olifantenkind trok, en de Krokodil trok; maar het Olifantenkind en de Tweekleurige Python-rotsslang trokken het hardst; en uiteindelijk liet de Krokodil de neus van het Olifantenkind los met een plof die je overal in de Limpopo kon horen.

Toen landde het Olifantenkind heel hard en plotseling in het gras maar eerst was hij nog zo beleefd om “Dankjewel” te zeggen tegen de Tweekleurige Python-rotslang; en vervolgens was hij lief voor zijn arme getrokken neus, hij wikkelde de neus in koele bananenbladeren en hing het in de grote grijsgroene, traag stromende Limpopo om af te koelen.

“Waarom doe je dat?” zei de Tweekleurige Python-rotsslang.

‘”Neem me niet kwalijk,” zei het Olifantenkind, “maar mijn neus is ernstig uit vorm en ik wacht tot hij krimpt.”

“Dan zul je lang moeten wachten,” zei de Tweekleurige Python-rotsslang.

Het Olifantenkind zat daar drie dagen te wachten tot zijn neus kromp. Maar die werd niet korter. Want, lieve lezer, je ziet en begrijpt nu dat de Krokodil de neus in een werkelijke slurf had getrokken, net zoals alle Olifanten dat vandaag de dag nog steeds hebben.

Aan het einde van de derde dag kwam er een vlieg en stak hem in de schouder, en voordat hij wist wat hij deed, tilde hij zijn slurf op en sloeg de vlieg dood met het uiteinde van zijn slurf.

“Voordeel nummer één!” zei de Tweekleurige Python-rotsslang. “Dat had je nooit kunnen doen met alleen maar een gewone neus. Probeer nu eens wat te eten.”

Voordat hij nadacht wat hij deed, stak het Olifantenkind zijn slurf uit, plukte een grote pluk gras, veegde het schoon tegen zijn voorpoten en stopte het in zijn mond.

“Voordeel nummer twee!” zei de Tweekleurige Python-rotsslang. “Dat had je nooit kunnen doen met een gewone neus. Vind je trouwens niet dat de zon hier erg heet is?”

“Dat is zeker zo,” zei het Olifantenkind, en voordat hij erover nadacht wat hij deed, raapte hij een klodder modder op van de oevers van de grote grijsgroene traag stromende Limpopo, en sloeg die op zijn hoofd, waar het als een kap een koel gevoel veroorzaakte terwijl de druppels lekker langs zijn oren liepen.

“Voordeel nummer drie!” zei de Tweekleurige Python-rotsslang. “Dat had je nooit kunnen doen met alleen maar een gewone neus. Hoe zou je het nu vinden om weer geslagen te worden?”

“Neem me niet kwalijk,” zei het Olifantenkind, “maar dat zou ik helemaal niet leuk vinden.”

“Hoe zou je het dan vinden om iemand een pak slaag te geven?” zei de Tweekleurige Python-rotsslang.

“Ik zou dat heel leuk vinden,” zei het Olifantenkind.

“Nou,” zei de Tweekleurige Python-rotsslang, “je zult die nieuwe neus van jou heel handig vinden om mensen mee te slaan.”

“Dank je,” zei het Olifantenkind, “dat zal ik onthouden; en nu denk ik dat ik naar huis ga, naar al mijn dierbare familieleden, en het daar ga uitproberen.”

Dus ging het Olifantenkind door Afrika naar huis, zwaaiend met zijn slurf. Als hij fruit wilde eten, trok hij fruit uit een boom, in plaats van te wachten tot het viel, zoals vroeger. Als hij gras wilde, plukte hij het gras uit de grond, in plaats van op zijn knieën te gaan, zoals vroeger. Toen de vliegen hem beten, brak hij de tak van een boom af en gebruikte die als vliegenmepper; en hij maakte voor zichzelf een nieuwe, koele, modderige modderkap als de zon heet was. Als hij zich eenzaam voelde terwijl hij door Afrika liep, zong hij voor zichzelf in zijn slurf, en het geluid was luider dan dat van verschillende fanfares.

Hij deed vooral zijn best om een ​​breed Nijlpaard te vinden (ze was geen familie van hem), en hij gaf haar heel hard een klap om er zeker van te zijn dat de Tweekleurige |Python-rotsslang de waarheid had gesproken over zijn nieuwe slurf.

Op een donkere avond kwam hij terug bij al zijn dierbare familieleden, en hij rolde zijn slurf op en zei: “Hoe gaat het met jullie?” Ze waren erg blij hem te zien, en zeiden meteen: “Kom hier dan krijg je een pak slaag voor je onverzadigbare nieuwsgierigheid.”

“Poeh,” zei het Olifantenkind. “Ik denk niet dat jullie iets weten over slaan; maar ik wel, en ik zal het jullie laten zien.” Toen rolde hij zijn slurf uit en sloeg hals over kop twee van zijn dierbare broers.

“Jeetje!” zeiden ze, “waar heb je dat trucje geleerd, en wat heb je met je neus gedaan?”

“Ik heb een nieuwe gekregen van de Krokodil aan de oevers van de grote grijsgroene, traag stromende Limpopo-rivier,” zei het Olifantenkind. “Ik vroeg hem wat hij die avond zou gaan eten en toen gaf hij mij deze neus.”

“Het ziet er wel heel lelijk uit,” zei zijn harige oom, de Baviaan.

“Dat klopt,” zei het Olifantenkind. “Maar het is heel nuttig,” en hij pakte zijn harige oom, de Baviaan, bij één harige poot op en stopte hem in een wespennest.

Toen gaf dat stoute Olifantenkind al zijn dierbare families een lange tijd een pak slaag. Hij trok de staartveren van zijn grote Struisvogeltante eruit; en hij pakte zijn grote oom, de Giraffe, bij zijn achterpoot en sleepte hem door een doornstruik; en hij schreeuwde tegen zijn brede tante, het Nijlpaard, en blies bellen in haar oor tot ze na het eten in het water lag te slapen; maar hij liet nooit toe dat iemand de Kolokolo vogel aanraakte.

Uiteindelijk liep het zo uit de hand dat zijn dierbare familieleden één voor één haastig naar de oevers van de grote grijsgroene, traag stromende Limpopo-rivier gingen, helemaal begroeid met koortsbomen, om nieuwe neuzen van de Krokodil te krijgen. Toen ze terugkwamen, sloeg niemand meer iemand; en sinds die dag, lieve lezer, hebben alle Olifanten die je ooit zult zien, naast alle olifanten die je niet meer zult zien, een slurf die precies lijkt op de slurf van het onverzadigbaar nieuwsgierige Olifantenkind!


Downloads