Goudlokje en de drie beren

Er was eens een klein meisje wiens haar zo heldergeel was dat het als gesponnen goud in de zon glinsterde. Om deze reden werd ze Goudlokje genoemd.

Op een dag ging Goudlokje de weiden in om bloemen te verzamelen. Ze dwaalde rond en na een tijdje kwam ze bij een bos, waar ze nog nooit was geweest. Ze ging verder het bos in, en het was erg koel en schaduwrijk.

Weldra kwam ze bij een huisje, dat helemaal afgelegen in het bos stond, en omdat ze moe en dorstig was, klopte ze op de deur. Ze hoopte dat er goede mensen woonden die haar wat te drinken zouden geven en dat ze er een poosje zou kunnen rusten.

Goudlokje wist het niet maar dit huis was van drie beren. Er woonde een grote Vaderbeer, een middelgrote Moederbeer en een lieve kleine Babybeer, niet groter dan Goudlokje zelf. De drie beren waren net naar buiten gegaan om een wandeling in het bos te maken, terwijl hun avondeten afkoelde. Dus toen Goudlokje op de deur klopte, antwoordde niemand haar.

Ze wachtte een poosje en klopte weer. Toen er nog steeds niemand antwoordde, duwde ze de deur open en stapte naar binnen. Daar stonden op een rijtje drie stoelen. De eerste stoel was een grote stoel. Dit was de stoel van Vaderbeer. De volgende stoel was een middelgrote stoel. Dit was de stoel van Moederbeer. De laatste was een kleine stoel. Dit was de stoel van Babybeer. En op de tafel stonden drie kommen met dampende pap. “En dus”, dacht Goudlokje, “zullen de mensen wel snel terugkomen om de pap op te eten.”

Ze wilde even gaan zitten en rusten tot ze kwamen. Dus ze ging eerst in de grote stoel zitten maar het kussen was veel te zacht en veel te groot. Ze leek erin te verdwijnen. Toen ging ze in de middelgrote stoel zitten maar dit kussen was veel te hard. Daarna ging ze in het kleine stoeltje zitten en dat was precies goed. Ze paste erin alsof het voor haar gemaakt was. Goudlokje zat in het stoeltje en wiegde zachtjes heen en weer.

Er was nog steeds niemand thuis gekomen en ze keek naar de kommen pap op tafel. “Het zullen vast geen erg hongerige mensen zijn”, dacht Goudlokje bij zichzelf, “anders zouden ze al thuisgekomen zijn om hun avondeten op te eten.”

De eerste kom was een grote kom met een grote houten lepel erin. Deze kom was van Vaderbeer. De tweede kom was een middelgrote kom, met een middelgrote houten lepel erin. Deze kom was van Moederbeer. En de derde kom was een kleine kom, met een kleine zilveren lepel erin. Deze kom was van de Babybeer. De pap die in de kommen zat, rook zo lekker dat Goudlokje besloot dat ze een hapje zou proeven.

Ze pakte de grote lepel en proefde de pap uit de grote kom maar de pap was veel te heet. Toen pakte ze de middelgrote lepel en proefde de pap uit de middelgrote kom maar deze pap was te koud. Daarna pakte ze de kleine zilveren lepel en proefde de pap uit de kleine kom. Deze pap was precies goed en smaakte zo lekker dat ze alles opat.

Na het eten voelde ze zich slaperig dus ze ging naar boven. Daar stonden drie bedden op een rij. Het eerste bed was een groot bed dat toebehoorde aan Vaderbeer. Het tweede bed was een middelgroot bed dat van Moederbeer was. Het derde bed was een lief klein bedje dat van de Babybeer was.

Goudlokje ging eerst op het grote bed liggen maar het kussen was veel te hoog en ze lag niet lekker. Toen ging ze op het middelgrote bed liggen maar dit kussen was te laag, en dat lag ook niet prettig. Daarna ging ze op het kleine bed van de Babybeer liggen en dat was precies goed. Het bed lag zo heerlijk dat ze bleef liggen totdat ze in een diepe slaap was.

Terwijl Goudlokje nog in het Kleine bed sliep, kwamen de drie beren weer thuis. Zodra ze door de deur stapten en om zich heen keken, wisten ze dat er iemand in hun huis was geweest.

“Iemand heeft in mijn stoel gezeten”, bromde de Vaderbeer luid, “en liet het kussen gekreukeld achter.”

“En er heeft ook iemand in mijn stoel gezeten en de stoel scheef laten staan”, zei Moederbeer met haar middelhoge stem.

“En er heeft iemand een hele tijd op mijn stoel gezeten”, piepte de Babybeer met zijn schelle stemmetje.

Toen gingen de drie beren naar de tafel om hun pap te halen.

“Wat is hier gebeurd?”, bromde Vaderbeer met zijn zware berenstem. “Iemand heeft van mijn pap geproefd en de lepel op de tafel achtergelaten.”

“En iemand heeft ook wat van mijn pap genomen en ze hebben de pap over de rand gegooid”, zei Moederbeer op middelhoge toon.

“En iemand heeft van mijn pap geproefd,” riep de Babybeer met haar hoge stemmetje. “En ze hebben zoveel geproefd dat nu alles op is.” En terwijl hij dat zei, keek de babybeer erg verdrietig.

“Als iemand hier is geweest, dan kan hij hier nog in huis zijn”, zei de Moederbeer. Dus gingen de drie beren naar boven om te kijken.

Eerst keek de Vaderbeer naar zijn bed. “Iemand heeft op mijn bed gelegen en de dekens omlaag getrokken”, bromde hij met zware stem. Toen keek de Moederbeer naar haar bed. “Er heeft ook iemand op mijn bed gelegen en het kussen eraf getrokken” zei de Moederbeer met haar middelhoge stem. Daarna keek de Babybeer naar zijn bed, en daar lag Goudlokje met haar wangen zo roze als rozen, en haar gouden haar helemaal over het kussen uitgespreid.

“Iemand heeft in mijn bed gelegen,” piepte de Babybeer opgewonden, “en ze ligt er nog steeds!”

Toen Goudlokje in haar dromen de zware stem van de Vaderbeer hoorde, droomde ze dat het de donder was die door de hemel rolde. En toen ze de middelhoge stem van de Moederbeer hoorde, droomde ze dat het de wind was die door de bomen waaide. Maar toen ze de stem van de Babybeer hoorde, was die zo schel en hoog dat ze er meteen wakker van werd. Ze ging rechtop in bed zitten en daar stonden de drie beren die naar haar keken.

“Oh, lieve help!” riep Goudlokje. Ze tuimelde uit het bed en rende naar het raam. Het was open en ze sprong eruit voordat de beren haar konden tegenhouden. Toen rende ze zo snel ze kon naar huis, en ze kwam nooit meer in de buurt van het bos. Maar de kleine Babybeer huilde dikke tranen omdat hij graag met het mooie kleine meisje had willen spelen.


Downloads