de prins wil een lief cadeau.
voor de prinses.
zij is heel lief.
haar lach is als de zon.
haar ogen zijn blauw.
de prins vraagt wat hij moet geven.
een hart, zegt een man.
een lief hart, zeggen de dames.
een speciaal hart, zegt de raadsman.
de prins gaat op zoek.
hij komt bij een man met spullen.
er is goud en zilver.
de prins ziet een hart.
het is van diamant.
hij geeft de man een zak met goud.
maar het hart straalt niet meer.
het is niet speciaal.
de prins geeft het terug.
de prins komt bij een bakker.
er is veel lekkers.
hij ziet een grote taart.
in de vorm van een hart.
de bakker geeft de taart.
de taart is heel zwaar.
hij kan hem niet meer tillen.
dit is niet het goede cadeau.
de prins geeft de taart terug.
de prins loopt lang.
hij ziet een man met vogels.
een kleine duif zingt mooi.
de duif is wit.
haar voetjes zijn roze.
de duif is blind.
zij zingt met liefde.
de prins wil de duif.
de man geeft de duif.
de prins is blij.
de prinses is blij met de duif.
zij luistert naar de zang.
de prins komt vaak bij de prinses.
