er was eens haas.
de haas kon snel rennen.
de haas riep: “ik ben snel!”
hij zag een schildpad.
de schildpad liep langzaam.
de haas lachte hard.
hij riep: “jij bent zo langzaam!”
de schildpad zei: “ik win de race!”
de haas lachte nog harder.
de haas zei: “dat kan niet!”
de vos zei: “we doen een race.”

de vos zei: “start!”
de haas rende heel snel.
de schildpad liep langzaam.
de haas was ver voor.

hij dacht: “ik ga even rusten.”
de haas viel in slaap.
de schildpad liep door.
hij liep heel langzaam.
maar hij stopte niet.
de schildpad liep langs de haas.
de schildpad liep naar de finish.

de haas werd wakker.
hij zag de schildpad.
de schildpad was bij de finish.
de haas rende snel.
maar het was te laat.

de schildpad won de race.
de vos riep: “de schildpad wint!”
de haas was heel verbaasd.
de schildpad zei: “gestaag wint.”
