De Wintergeest en zijn bezoeker

Een oude man zat alleen in zijn huisje aan de oever van een bevroren beek. Het was het einde van de winter en zijn kampvuur was bijna gedoofd. Hij leek erg oud en alleen. Zijn lokken waren wit van ouderdom en al zijn ledematen beefden. Dag na dag ging in eenzaamheid voorbij, en hij hoorde niets anders dan de geluiden van de storm, die de pas gevallen sneeuw voor zich uit veegde.

Op een dag, toen zijn vuur net uit was, kwam er een knappe jongeman langs. Zijn wangen hadden een gezonde kleur en zijn ogen fonkelden levendig en hij had een glimlach om zijn lippen. Hij liep met lichte en snelle stap. Om zijn voorhoofd zat een krans van fris jong gras en hij droeg een bos bloemen in zijn hand. “Ah! mijn zoon,” zei de oude man, “ik ben blij je te zien. Kom binnen. Kom, vertel me over je avonturen en welke vreemde landen je hebt gezien. Laten we samen de nacht doorbrengen. Ik zal je dan vertellen over mijn heldendaden.”

Toen haalde hij uit een zak een antieke pijp, en nadat hij die had gevuld met tabak, gaf hij die aan zijn gast. Daarna begonnen ze te spreken: “Ik blaas mijn adem rond,” zei de oude man, “en de beken staan stil. Het water wordt hard als heldere steen.”

“Ik blaas mijn adem,” zei de jonge man, “en overal bloeien de bloemen.”

“Ik schud mijn lokken,” antwoordde de oude man, “en sneeuw bedekt het land. De bladeren vallen, op mijn bevel, van de bomen en mijn adem blaast ze weg. De vogels stijgen op uit het water en vliegen naar een ver land. De dieren verbergen zich voor de blik van mijn oog, en de grond waar ik loop, wordt zo hard als vuursteen.”

“Ik schud mijn lokken,” antwoordde de jongeman, “en warme zachte regenbuien vallen op de aarde. De planten komen blij op uit de grond. Mijn stem herinnert aan de vogels. De warmte van mijn adem laat de beken stromen. Muziek vult de bossen en waar ik ook loop, de hele natuur verwelkomt mij.”

Eindelijk begon de zon op te komen. Een zachte warmte verspreidde zich. De stem van de oude man verstomde. Een roodborstje begon, boven op het dak van het huisje, te zingen. De beek begon te ruisen en de geur van groeiende kruiden en bloemen kwam zachtjes op, als een lentebries.

Daglicht onthulde het gezicht van de oude man. Toen zijn gast hem aankeek, zag hij het gezicht van de ijzige oude Wintergeest. Er begonnen stromen uit zijn ogen te komen. Naarmate de zon meer opkwam, kreeg hij steeds minder gestalte totdat hij uiteindelijk helemaal was weggesmolten. Er bleef niets meer over op de plaats van het kampvuur, behalve een kleine witte bloem met een roze rand die de jonge bezoeker in zijn hoofdkrans stak, als zijn eerste trofee van het noorden.


Downloads