In de tijd dat iedereen nog eerlijk was, beste lezer, leefde de Luipaard in een plaats die het hoge veld heette. Bedenk dat het niet het lage veld was, of het bosveld of het zure veld, maar uitsluitend het kale, hete, glanzende hoge veld waar zand en zandkleurige rotsen waren en slechts een paar plukjes zandgeel gras.
De Giraffe en de Zebra en de Eland en de Koodoo en het Hartebeest woonden daar; en ze waren allemaal zandgeel-bruinachtig; maar de Luipaard was de meest bijzondere zanderig-geelachtig-bruinste van allemaal – een grijsachtig-geelachtig katachtig soort beest, en zijn geelachtig-grijsachtig-bruinachtige kleur paste precies bij de kleur van het hoge veld.
Dit was erg slecht voor de Giraffe, de Zebra en de rest; want als hij ging liggen bij een uitsluitend geelachtig grijsbruine steen of graspol, en de Giraffe of de Zebra of de Eland of de Koodoo of de Bosbok of de Bonte Bok langskwamen, verraste hij ze en moesten ze vrezen voor hun leven. Dat zou hij inderdaad doen! En er was ook een Ethiopiër met pijl en boog (een uitsluitend grijsbruin-geelachtige man was hij toen), die met de luipaard op de hoge velden woonde; en de twee jaagden samen – de Ethiopiër met zijn pijl en boog, en de Luipaard uitsluitend met zijn tanden en klauwen – totdat de Giraf en de Eland en de Koodoo en de Zebra en de rest van hen niet meer wisten op welke manier ze nog weg konden springen, beste lezer. Dat deden ze toen dus niet!
Na een lange tijd – de dingen leefden in die tijd heel lang – leerden ze alles te vermijden dat op een Luipaard of een Ethiopiër leek; en stukje bij beetje – de Giraffe begon ermee, omdat zijn benen het langst waren – gingen ze weg van het hoge veld.
Dagen en dagen en dagen dwaalden ze rond tot ze bij een groot bos kwamen, vol met bomen en struiken en gestreepte, vlekkerige, schaduwen, en daar verstopten ze zich. Ze waren half in de schaduw en half eruit, en met de glibberige schaduwen van de bomen die bovenop hem vielen, werd de Giraffe vlekkerig, en de Zebra gestreept, en de Eland en de Koodoo werden donkerder, met kleine golvende grijze lijnen op hun ruggen als schors op een boomstam; en dus kon je ze, hoewel je ze kon horen en ruiken, zeer zelden zien, en dan alleen als je precies wist waar je moest kijken!
Ze hadden een prachtige tijd in de vlekkerig-spikkelige schaduwen van het bos, terwijl de Luipaard en de Ethiopiër rondrenden over het uitsluitend grijs-geel-roodachtige hoge veld buiten, zich afvragend waar hun ontbijt, hun lunch en hun avondeten waren gebleven. Uiteindelijk hadden ze zo’n honger dat ze ratten en kevers en konijnen aten, de luipaard en de Ethiopiër, en toen kregen ze allebei buikpijn; en daarna ontmoetten ze Baviaan – die het wijste dier van heel Zuid-Afrika is.
Toen zei Luipaard tegen Baviaan: “Waar is al het wild gebleven?”
En Baviaan knipoogde. Hij wist het wel.
De Ethiopiër zei tegen Baviaan: “Kunt u mij de huidige habitat van de inheemse fauna vertellen?” (Dat betekende precies hetzelfde, maar de Ethiopiër gebruikte altijd ingewikkelde woorden. Hij was een volwassene.)
De Baviaan knipoogde. Hij wist het wel.
Toen zei Baviaan: “Het wild is naar andere plekken gegaan; en mijn advies aan jou, Luipaard, is om ook zo snel mogelijk naar andere plekken te gaan.”
En de Ethiopiër zei: “Dat is allemaal prima, maar ik wil weten waar de inheemse fauna naartoe is gemigreerd.”
Toen zei Baviaan: “De inheemse Fauna heeft zich bij de inheemse Flora aangesloten omdat het de hoogste tijd was voor verandering; en mijn advies aan jou, Ethiopiër, is om ook zo snel mogelijk te veranderen.”
Dat bracht de luipaard en de Ethiopiër in verwarring, maar ze gingen op zoek naar de inheemse flora, en weldra, na zoveel dagen, zagen ze een groot, hoog bos vol boomstammen, allemaal gespikkeld en gevlekt en vol met schaduwen.
“Wat is dit,” zei de luipaard, “wat zo volledig donker is en toch zo vol kleine stukjes licht?”
“Dat weet ik niet,” zei de Ethiopiër, “maar het zou de inheemse flora moeten zijn. Ik kan Giraffe ruiken, en ik kan Giraffe horen, maar ik kan Giraffe niet zien.”
“Dat is merkwaardig,” zei de Luipaard. “Ik denk dat het komt omdat we net uit de zon komen. Ik kan Zebra ruiken, en ik kan Zebra horen, maar ik kan Zebra niet zien.”
“Wacht even”, zei de Ethiopiër. “Het is lang geleden dat we op ze hebben gejaagd. Misschien zijn we vergeten hoe ze eruit zagen.”
“Nonsens,” zei de Luipaard. “Ik herinner me ze nog perfect van het hoge veld, vooral hun mergbeenderen. De Giraffe is ongeveer vijf meter hoog en uitsluitend goudgeel van top tot hiel; en Zebra is ongeveer anderhalve meter hoog en van top tot hiel uitsluitend grijs van kleur.”
“Hmm,” zei de Ethiopiër, terwijl hij in de vlekkerig-spikkelige schaduwen van het oorspronkelijke Flora-bos keek. “Dan zouden ze op deze donkere plek moeten verschijnen als rijpe bananen.”
Maar dat deden ze niet. De Luipaard en de Ethiopiër jaagden de hele dag; en hoewel ze hen konden ruiken en horen, konden ze de dieren niet zien.
“Laten we in hemelsnaam wachten,” zei de Luipaard rond etenstijd, “laten we wachten tot het donker wordt. Deze jacht bij daglicht is gewoonweg een schandaal.”
Dus wachtten ze tot het donker werd, en toen hoorde de Luipaard iets snuivends ademen in het sterrenlicht dat geheel gestreept door de takken liep en hij sprong op bij het geluid, en het rook naar Zebra, en het voelde als Zebra, en toen hij uithaalde, schopte het als Zebra, maar hij kon niet zien wat het was. Dus zei hij: “Wees stil jij, persoon zonder enige vorm. Ik ga tot de ochtend op je hoofd zitten, want er is iets aan jou dat ik niet begrijp.”
Op dat moment hoorde hij een gegrom en een klap en een geklauter, en de Ethiopiër riep: “Ik heb iets gevangen dat ik niet kan zien. Het ruikt naar Giraffe, en het schopt als Giraffe, maar het heeft geen enkele vorm.”
“Vertrouw het niet,” zei de Luipaard. “Ga tot de ochtend op zijn kop zitten, net als ik. Ze hebben geen enkele vorm – geen enkele van hen.”
Dus gingen ze er op zitten tot het ochtendgloren, en toen zei Luipaard: “Wat heb jij daar gevangen, broeder?”
De Ethiopiër krabde zich op zijn hoofd en zei: “Het is van top tot teen uitsluitend een rijke, volle oranjebruine kleur, en het zou een giraffe moeten zijn; maar het is helemaal bedekt met kastanjevlekken. Wat heb jij daar gevangen, broeder?
En de Luipaard krabde op zijn hoofd en zei: “Het is een soort delicaat grijsachtig hertje, en het zou een Zebra moeten zijn; maar het is helemaal bedekt met zwarte en paarse strepen. Wat heb je jezelf in vredesnaam aangedaan, Zebra? Weet je niet dat als je op het hoge veld zou zijn, ik je vijftien kilometer verderop zou kunnen zien? Je hebt geen enkele vorm.”
“Ja” zei de Zebra, “maar dit is niet het hoge veld. Kun je het niet zien?”
“Nu kan ik het zien,” zei de Luipaard. “Maar gisteren kon ik niet alles zien. Hoe hebben jullie dat gedaan?”
“Laat ons opstaan,” zei de Zebra, “dan laten we het je zien.”
Ze lieten de Zebra en de Giraffe opstaan; en Zebra liep weg naar een paar kleine doornstruiken waar het zonlicht geheel gestreept naar beneden viel, en Giraffe liep naar een paar hoge bomen waar de schaduwen geheel vlekkerig doorheen vielen.
“Kijk nu,” zeiden de Zebra en de Giraffe. “Dit is de manier waarop het moet. Een twee drie! En waar is je ontbijt?”
Luipaard staarde, en Ethiopiër staarde, maar het enige wat ze konden zien waren gestreepte schaduwen en vlekkerige schaduwen in het bos, maar geen enkel teken van Zebra’s en Giraffen. Zij waren weggelopen en hadden zich verstopt in het schaduwrijke bos.
“Hahaha!”’ zei de Ethiopiër. “Dat is een truc die het waard is om te leren. Trek er een les uit, Luipaard Je valt op in deze donkere plek als een stuk zeep.”
“Ho! Ho!” zei de Luipaard. “Jij valt zelf op in deze donkere plek als mosterd op een tafel.
“Nou, elkaar belachelijk maken brengt geen brood op de plank,” zei de Ethiopiër. ‘Het komt erop neer we niet bij onze achtergrond passen. Ik ga het advies van Baviaan opvolgen. Hij vertelde me dat ik moest veranderen; en aangezien ik niets te veranderen heb behalve mijn huid, ga ik dat veranderen.”
“Naar wat ga je het veranderen?” zei de Luipaard enorm opgewonden.
“Ik ga veranderen in een mooie zwartbruine kleur, met een beetje paars erin, en een vleugje blauw. Het zal ideaal zijn om me te verstoppen in holtes en achter bomen.”
Dus veranderde hij de kleur van zijn huid, en het Luipaard was opgewondener dan ooit; hij had nog nooit een man zijn huid zien veranderen.
“Maar hoe zit het met mij?” zei hij, toen de Ethiopiër klaar was met zijn verandering.
“Jij volgt ook het advies van Baviaan op. Hij zei dat je naar andere plekken moest gaan.”
“Dat heb ik gedaan,” zei de Luipaard. Ik ging zo snel als ik kon naar andere plekken. Ik ben met jou op deze plek geweest en het heeft mij veel goeds gedaan, maar niet heus.”
“O,” zei de Ethiopiër, “Baviaan bedoelde niet andere plekken in Afrika, hij bedoelde plekken, ofwel vlekken, op je huid.”
“Wat is daar het nut van?” zei de Luipaard.
“Denk aan Giraffe,” zei de Ethiopiër. “Of als je meer van strepen houdt, denk dan aan Zebra. Zij merken dat hun vlekken en strepen hen betere bescherming geven.”
“Ehm,” zei de Luipaard. “Ik zou er niet zoals Zebra uit willen zien.”
“Nou, neem een besluit,” zei de Ethiopiër, “want ik zou niet graag zonder jou willen gaan jagen, maar ik moet wel als jij eruit ziet als een zonnebloem in een donker veld.
“Dan neem ik wel vlekken”, zei Luipaard; “maar maak ze niet al te groot. Ik wil niet op Giraffe lijken.”
“Ik zal ze met mijn vingers maken,” zei de Ethiopiër. “En er zit nog steeds veel zwart op mijn huid. Sta op!”
Toen plaatste de Ethiopiër zijn vijf vingers dicht bij elkaar (er zat nog steeds veel zwart op zijn nieuwe huid) en drukte ze over de hele Luipaard, en overal waar de vijf vingers zijn vacht raakten, lieten ze vijf kleine zwarte vlekken achter, allemaal dicht bij elkaar. Je kunt ze nog zien op elke luipaard-huid, beste lezer. Soms gleden de vingers weg en werden de markeringen een beetje wazig; maar als je nu een Luipaard goed bekijkt, zul je zien dat er altijd vijf vlekken zijn – net als vijf dikke zwarte vingertoppen.
“Nu ben je echt een schoonheid!” zei de Ethiopiër. “Je kunt op de kale grond gaan liggen en eruitzien als een hoop kiezelstenen. Je kunt op de kale rotsen gaan liggen en eruitzien als een stuk steen. Je kunt op een lommerrijke tak gaan liggen en er uitzien als zonneschijn die door de bladeren sijpelt; en je kunt precies in het midden van een pad liggen en er als niets bijzonders uitzien. Denk daar maar eens over na!”
“Maar als ik dit allemaal ben,” zei de Luipaard, “waarom werd jij dan niet ook vlekkerig?”
“O, effen zwart is het beste voor mij,” zei de Ethiopiër. “Kom nu mee, dan zullen we kijken of we geen wraak kunnen nemen op meneer Een-Twee-Drie, Waar is je ontbijt!”
Dus gingen ze weg en leefden nog lang en gelukkig, en beste lezer, dat is het hele verhaal.