Op een heldere, mooie lentedag, toen de aarde fris was in haar nieuwe groene jurk, versierd met bloemen, terwijl de vogels hun zoetste liedjes zongen en de beken vrolijk kabbelden op weg naar de rivieren, werden er door Moeder Natuur twee kleine kuiltjes naar de aarde gestuurd op een reis om hun taak in de wereld te vinden.
Het was een heerlijke reis door de blauwe lucht en langs de wollige witte wolken.
Ze speelden en dansten met de zonnestralen die hen de weg naar de aarde leidden.
De kuiltjes zagen niets wat ze konden doen, dus bleven ze stoeien en spelen.
En uiteindelijk bevonden ze zich tussen de bomen en de heldere bloemen van de aarde.
Ze achtervolgden de zonnestralen onder de bladeren, ze reden op de vleugels van de vlinders, ze dronken samen met de bijen van de honing van de bloemen. Toch konden ze niets vinden om te doen. De zonnestralen zeiden de kuiltjes vaarwel en kropen stilletjes naar huis. “O,” zeiden de kuiltjes, “wat moeten we nu doen? We hebben vanavond geen plek om te rusten.” – “Hier is een vogelnest; laten we hierin rusten”, zei een kuiltje. “Nee, dat zal nooit lukken,” zei het andere kuiltje, “want daar is de moedervogel, die de hele nacht in haar nest rust.”
Op dat moment zagen ze dat een raam openzwaaide in zijn scharnieren. De kleine sterretjes kwamen naar buiten en gluurden door het raam, en de maan stuurde zilveren maanstralen naar beneden om de kuiltjes te helpen een rustplaats te vinden. Toen vlogen de kuiltjes door het raam, en daar vlakbij, in haar wiegje, omgeven door witte gordijnen, lag een klein babytje, roze, lief en vrolijk.
“O,” zei een kuiltje, “ik zou graag op dat roze wangetje willen rusten.” “Dat zou ik ook wel willen doen,” zei het andere kuiltje. En ze namen elk een roze wang als bank, en hier rustten ze de hele nacht.
De roodborstjes zaten al vroeg in de ochtend vrolijk op de takken en zongen luid en lang, waardoor de kuiltjes wakker werden, die nu niet wisten wat ze moesten doen. “Maar,” zei een kuiltje, “we hebben onze taak nog niet gevonden.” Het andere kuiltje zei: “Laten we hier blijven. De ogen van de baby zijn geopend en we moeten ons verstoppen”, en elk kuiltje nestelde zich weg in de wangen van de baby. Toen gingen haar grote, blauwe ogen wijd open om de zonnestralen te zien die door de ramen naar haar wieg waren gekropen.
De zonnestralen lokten de kuiltjes uit om naar buiten te komen en te spelen, maar de kuiltjes gluurden alleen maar naar buiten, en toen ze dat deden, brachten ze een glimlach rond de roze lippen en zonnige ogen van de baby.
“Dus jullie hebben eindelijk jullie taak gevonden,” zeiden de zonnestralen. En dat was ook zo, want ze hielpen een glimlach op de wangen van de baby te brengen. Volgende keer als je een baby ziet, en je kijkt goed, dan zie jij misschien ook de kuiltjes verstoppertje spelen!