“Kom op, oom Wiggily! Word wakker! Word wakker!” riep zuster Jane Fuzzy Wuzzy op een ochtend in de holle boomstronk-bungalow. “Kom op wakker worden!”
“Wat is er? Wat is er aan de hand? Staat de schoorsteen weer in brand?” vroeg de konijnenheer, en hij was zo opgewonden dat hij langs de leuning naar beneden gleed, in plaats van van trede tot trede te huppelen zoals hij eigenlijk hoorde te doen.
“Natuurlijk staat de schoorsteen niet in brand!” lachte mevrouw Fuzzy Wuzzy. “Maar dit is de picknick-dag van de dierenkinderen, en u hebt beloofd met hen mee te gaan naar het bos.”
“Oh ja, dat heb ik inderdaad beloofd!” riep oom Wiggily uit, en hij legde een poot op zijn roze neus om het trillen te stoppen, dat was begonnen zodra hij opgewonden raakte van het idee dat de schoorsteen in brand stond. “Nou, ik ben blij dat je me geroepen hebt, zuster Jane. Ik ga me meteen klaarmaken voor de picknick. Wat ga je voor eten maken?”
“Oh, wat wortelbrood, raapkoekjes, sla-boterhammen en notentaart,” antwoordde het muskus-rattenvrouwtje.
“Dat klinkt goed!” lachte oom Wiggily. “Ik verheug me erg op de picknick.”
“Nou, je kunt maar beter opschieten en je klaarmaken,” merkte Mevrouw Fuzzy Wuzzy op. “Daar komen Jackie en Peetie Waf Waf al aan om te kijken of je al snel gaat vetrekken.”
Oom Wiggily keek uit het raam van zijn bungalow en zag de twee kleine puppy-jongens aankomen.
Jackie was zo opgewonden dat hij zijn poot stootte en twee keer viel, terwijl Peetie zo graag aan oom Wiggily wilde laten zien wat er in het lunchpakket zat dat de puppy’s meenamen naar het bos, dat Peetie drie keer viel en een koprol achterover maakte.
“Oom Wiggily! Oom Wiggily! Kom je?” blafte Jackie.
“Snel, anders gaat het regenen en dat verpest de picknick,” voegde Peetie eraan toe.
“Oh nee, dat hoop ik niet!” antwoordde de konijnenheer. “Want als er één ding is, meer dan een ander, dat een picknick verpest, dan is het regen! Sneeuw is niet zo erg, want we hebben toch geen picknicks als het sneeuwt.”
“Misschien gaat het niet regenen,” sprak zuster Jane hoopvol, terwijl ze druk bezig was met het klaarmaken van de lunch voor oom Wiggily. “Er is geen wolkje aan de lucht!”
En ja hoor, toen oom Wiggily, zuster Jane en tientallen dierenkinderen naar het bos vertrokken voor hun picknick, scheen de zon nog steeds heerlijk aan de blauwe hemel en konden ze zich geen mooiere dag wensen.
Het bos waar de konijnenheer, zuster Jane en de dierenkinderen naartoe gingen was groot, met veel bomen en struiken. Er waren tientallen plekken waar de eekhoorns, konijnen, geiten, eenden, honden, poezen en anderen dieren lekker konden spelen; en toen ze het bos bereikten, legden ze hun lunch onder struiken, op het zachte, koele, groene mos en begonnen ze plezier te maken.
“Oh, oom Wiggily! Wil je alsjeblieft touwtjespringen met ons?” smeekte Helderoogje, het kleine cavia-meisje.
“En kom alsjeblieft met ons ballen!” gromden de biggen-jongens Krulstaart.
“Speel je een potje knikkeren met ons?” vroegen Billie de geit, en Jacko de aap.
“Ik speel met jullie allemaal om de beurt,” lachte de konijnenheer. Hij had grote pret en was net een stukje wilde druivenrank aan het afknagen om een schommel te maken voor Lulu en Alice Wiebel, de eenden, toen de huppelende Bully de kikkerjongen, eraan kwam. Bully was behoorlijk opgewonden.
“Wat is er, Bully?” vroeg oom Wiggily.
“Oh, kwaak kwaak!” brulde Bully. “Er is een grote menigte jongens en meisjes aan de andere kant van de vijver. Ze houden ook een picknick! Kwaak kwaak!”
“Echte jongens en meisjes!” voegde Bawly toe, die Bully’s broer was. “Kwaak kwaak!”
“Nou, dat kan geen kwaad!” lachte oom Wiggily. “Laat de echte jongens en meisjes hun picknick maar houden. Ze zullen ons niet zien, want heel weinig jongens en meisjes weten hoe ze hun ogen echt moeten gebruiken als ze naar het bos gaan. Ik heb me vaak verstopt naast een struik vlak bij waar een jongen langskwam, en hij heeft me nooit gezien. Laat de jongens en meisjes hun picknick houden, en wij zullen onze picknick houden!”
Zo ging het. Oom Wiggily en de dierenkinderen speelden tikkertje en ze gleden de heuvel af. Misschien denk je dat ze dat niet konden in de zomer, als er geen sneeuw lag. Maar de heuvels in het bos waren bedekt met lange, gladde, bruine dennennaalden en die lagen naalden waren zo glad dat je er gemakkelijk overheen kon glijden.
En toen, ineens, net toen het tijd was om te lunchen, begon het te regenen! Oh, wat vielen de druppels hard naar beneden! Regen! Regen! Regen en nog eens regen.
“Snel naar een schuilplaats – allemaal!” riep zuster Jane. “Ga uit de regen!”
De dierenjongens en meisjes wisten hoe ze voor zichzelf moesten zorgen in een regenbui, zelfs als ze geen paraplu’s hadden. De meesten van hen hadden een vacht of veren die niet beschadigd kon worden door water. En ze kropen snel onder bomen en struiken, op zoek naar beschutting en droge plekjes, zodat ze, hoe hard het ook regende, niet heel nat werden.
Ze verstopten hun lunch onder stenen en overhangende bomen, zodat er niets kon bederven. En toen de regen voorbij was en de zon weer tevoorschijn kwam, ging de dierenpicknick gewoon weer door, en toen het eten op platte stronken werd neergezet, die ze gebruikten als tafels, was er genoeg voor iedereen, en bleef er zelfs nog heel veel over.
Zuster Jane keek juist naar wat er nog over was van het lekkere eten toen Jackie Waf Waf, die samen met Peetie in een modderplas had gespetterd, kwispelend aan kwam rennen.
“Oh, oom Wiggily!” blafte Jackie. “Weet je wat? Die echte kinderen, aan de andere kant van het bos, die hadden hun etenswaren op wat stronken als tafels gezet, net als wij, en toen ging het regenen, en de regen heeft al het eten verpest!”
“Ze wisten niet hoe ze hun lunch droog moesten houden,” voegde Peetie toe. “Nu hebben ze niets te eten voor hun picknick, en ze gaan naar huis, en sommige kleine meisjes moeten ervan huilen.”
“Dat is naar voor ze!” mompelde oom Wiggily vriendelijk. “Jammer dat de regen hun picknick heeft verpest! Nu hebben wij genoeg dingen over die de kinderen ook kunnen eten – zoals noten, appels, wat popcorn en peren,” want de dierenvrienden hadden dit allemaal, en nog veel meer, meegenomen naar het bos. “We hebben nog genoeg over.”
“Wij zouden ze iets te eten kunnen geven,” zei zuster Jane, “maar hoe krijgen we alles daar? We kunnen ze niet hier naar toe roepen; en het zou niet goed zijn als ze zouden zien dat wij de dingen naar ze toe brengen.”
“Nee,” stemde oom Wiggily in. “Maar ik denk dat ik een plan heb. We kunnen wat manden van berkenbast maken. Sommigen van de dierenkinderen, zoals Jacko en Jumpo, de apen, Joie en Tommie Kat, Johnnie en Billie Borstelstaart, de eekhoorns, zijn goede boomklimmers. Laat hen in bomen klimmen in de buurt van waar de echte kinderen hun picknick houden, en laat het eten dat we nog hebben dan naar beneden naar hen toe zakken, aan touwen van druivenranken.”
“Oh ja!” miauwde Tommie, de kittenjongen. “Dat gaat leuk worden!”
Snel begon zuster Jane het eten te verzamelen. Oom Wiggily deed het in de berkenbast-manden die de dierenkinderen hadden gemaakt en vervolgens liepen de dierenjongens, met de manden vastgemaakt aan druivenranken in hun poten of klauwen, door het bos naar de plek van de andere picknick. Oom Wiggily en de overgebleven dierenkinderen volgden.
Daar zaten de arme, teleurgestelde echte kinderen, kijkend naar hun door de regen doorweekte en bedorven etenswaren. Sommige kleine meisjes huilden.
“We kunnen net zo goed naar huis gaan,” gromde een jongen. “Onze picknick stelt niets meer voor!”
“Wat een gemene regen!” zuchtte een meisje.
Maar net op dat moment klommen de dierenjongens met de overgebleven etenswaren van oom Wiggily’s picknick – eten dat niet was natgeregend – over de hoofden van de jongens en meisjes in de bomen. De dierenjongens maakten geen enkel geluid. En toen de echte jongens en meisjes even hun ruggen naar hen toe hadden gekeerd, werden er genoeg lekkere dingen neergelaten op de boomstamtafels voor een vrolijk feest – appels, peren, popcorn, noten en nog veel meer lekkers.
Een klein meisje draaide zich om en zag de berkenbast-manden vol met lekkere dingen, precies op het moment dat de dierenjongens door de bomen wegrenden.
“Oh, kijk!” riep het meisje. “De feeën zijn hier geweest! Ze hebben ons een lunch gegeven in plaats van de onze, die door de regen is bedorven. Oh, kijk wat een heerlijke feeën-lunch!”
En ik veronderstel dat dat de beste naam was als welke dan ook, aangezien de jongens en meisjes niet hadden gezien hoe de vrienden van oom Wiggily voor de manden in de bomen hadden gezorgd. En de echte jongens en meisjes aten de lunch en hadden een zeer vrolijke tijd, en dat gold ook voor konijnenheer en zijn picknickvrienden!