In de verre tijden, lieve lezer, kwam de tijd van het allereerste begin; en dat was de tijd dat de Oudste Magiër dingen aan het voorbereiden was. Eerst maakte hij de Aarde gereed; toen maakte hij de Zee gereed. Toen zei hij tegen alle dieren dat ze naar buiten mochten komen om te spelen. En de Dieren zeiden: “O Oudste Magiër, wat moeten we doen?” En hij zei: “Ik zal het jullie laten zien”
Hij nam de Olifant – de hele Olifant die er was – en zei: “Speel dat je een Olifant bent.” En de Olifant speelde. Hij nam de Bever – de hele Bever die er was – en zei: “Speel alsof je een Bever bent”, en de Bever speelde. Hij nam de Koe – de hele Koe die er was – en zei: “Speel alsof je een Koe bent’” en de Koe speelde. Hij nam de Schildpad – de hele Schildpad die er was – en hij zei: “Speel alsof je een Schildpad bent” en de Schildpad speelde. Eén voor één nam hij alle dieren, vogels en vissen en vertelde ze wat ze moesten doen.
Maar tegen de avond, wanneer mensen en dingen rusteloos en moe worden, kwam er een man met zijn eigen meest geliefde dochtertje op zijn schouder, en hij zei: “Wat is dit voor toneelstuk, Oudste Magiër?” En de Oudste Magiër zei: “Ho, Zoon van Adam, dit is het toneelstuk van het allereerste begin; maar jij bent te wijs voor dit toneelstuk.” En de man groette hem en zei: “Ja, ik ben te wijs voor dit toneelstuk; maar zorg er wel voor dat alle dieren mij gehoorzaam zijn.”
Terwijl de twee met elkaar aan het praten waren, vluchtte Pau Amma de Krab, die de volgende in het spel was, zijwaarts weg en stapte de zee in, terwijl hij tegen zichzelf zei: “Ik zal mijn toneelstuk alleen spelen in de diepe wateren, ik zal nooit gehoorzaam zijn aan Zoon van Adam.” Niemand zag hem weggaan behalve het dochtertje omdat ze op de schouders van de man zat. En het spel ging door totdat er geen Dieren meer zonder taak waren; en de Oudste Magiër veegde het stof van zijn handen en liep de wereld rond om te zien hoe de dieren speelden.
Hij ging naar het noorden, lieve lezer, en hij ontdekte dat de Olifant daar met zijn slagtanden aan het graven was en met zijn voeten stampte in de mooie nieuwe, schone aarde die voor hem klaar was gemaakt.
“Kun?” zei de Olifant, en hij bedoelde: “Is dit juist?”
“Payah kun’” zei de Oudste Magiër, wat betekende: “Dat klopt helemaal”; en hij blies zijn adem op de grote rotsen en brokken aarde die de Olifant daar had opgeworpen, en zij werden de grote Himalaya-bergen, je kunt ze op de wereldkaart bekijken.
Hij ging naar het oosten en ontdekte dat de Koe aan het eten was in het veld dat voor haar klaargemaakt was, en ze likte haar tong door een heel bos gras tegelijk, slikte het door en ging zitten om op het daarna te herkauwen.
“Kun?” zei de Koe.
“Payah kun’” zei de Oudste Magiër; en hij blies zijn adem op het kale plekje waar ze had gegeten, en op de plek waar ze was gaan zitten, en de ene werd de grote Indische woestijn, en de andere werd de woestijn van de Sahara, en je kunt ze op de wereldkaart bekijken.
Hij ging naar het westen en ontdekte dat de Bever een beverdam aan het maken was over de monding van de brede rivieren die voor hem klaar waren gemaakt.
“Kun?” zei de Bever.
“Payah kun,” zei de Oudste Magiër; en hij blies zijn adem op de omgevallen bomen en het stille water, en zij werden de Everglades in Florida, en je kunt ze op de wereldkaart bekijken.
Toen ging hij naar het zuiden en zag dat de Schildpad daar met zijn zwemvliezen aan het krabben was in het zand dat voor hem klaar lag, en het zand en de rotsen dwarrelden door de lucht en vielen ver weg in de zee.
“Kun?” zei de Schildpad.
“Payah kun’” zei de Oudste Magiër; en hij blies zijn adem op het zand en de rotsen, waar ze in de zee waren gevallen, en het werden de mooie eilanden Borneo, Celebes, Sumatra, Java en de rest van de Maleise Archipel, en je kunt ze bekijken op de wereldkaart!
Langzamerhand kwam de Oudste Magiër bij de de oevers van de Perak-rivier aan en ontmoette daar de man. “Ho! Zoon van Adam, zijn alle dieren gehoorzaam aan jou?”
“Ja,” zei de man.
“Is de hele aarde je gehoorzaam?”
“Ja,” zei de man.
“Is de hele zee je gehoorzaam?”
“Nee,” zei de man. “Een keer per dag en een keer per nacht stroomt de Zee de Perak-rivier op en drijft het zoete water terug het bos in, zodat mijn huis nat wordt; één keer per dag en één keer per nacht stroomt hij de rivier af en zuigt al het water achter zich aan, zodat er niets anders overblijft dan modder, en mijn kano op dreef raakt. Is dat het toneelstuk dat je zei dat het moest spelen?”
“Nee,” zei de Oudste Magiër. “Dat is een nieuw en slecht toneelstuk.”
“Kijk!” zei de Man, en terwijl hij sprak stroomde de grote Zee de monding van de rivier de Perak op en dreef de rivier achteruit totdat zij kilometers ver over alle donkere bossen heen stroomde en het huis van de Man onder water zette.
“Hier is iets mis. Pak je kano en we zullen erachter komen wie er met de Zee speelt,” zei de Oudste Magiër. Ze stapten in de kano; het dochtertje ging met hen mee; en de Man nam zijn kris – een gebogen, golvende dolk met een lemmet als een vlam – en ze duwden de kano de Perak-rivier op. Toen begon de zee terug te stormen, en de kano werd uit de monding van de Perak-rivier gezogen, voorbij Selangor, voorbij Malakka, voorbij Singapore, helemaal terug naar het eiland Bingtang, als een snaar die bespeeld wordt.
Toen stond de Oudste Magiër op en riep: “Ho! beesten, vogels en vissen, die ik vanaf het allereerste begin tussen mijn handen heb genomen en het toneelstuk heb geleerd dat jullie zouden moeten spelen: wie van jullie speelt met de Zee?”
Toen riepen alle dieren, vogels en vissen tegelijk: “Oudste Magiër, wij spelen de toneelstukken die jij ons hebt geleerd – wij en de kinderen van onze kinderen. Maar niemand van ons speelt met de Zee.”
Toen rees de maan groot en vol boven het water, en de Oudste Magiër zei tegen de gebochelde oude man die op de maan zat en een vislijn draaide waarmee hij op een dag hoopte de wereld te vangen: “Ho! Visser van de Maan, speel jij met de Zee?”
“Nee,’”zei de visser, “ik ben een lijn aan het spinnen waarmee ik op een dag de wereld zal vangen; maar ik speel niet met de Zee.” En hij ging door met het spinnen van zijn lijn.
Nu is er ook een Rat op de Maan die altijd in de oude Visserslijn bijt, zo snel als deze gemaakt is, en de Oudste Magiër zei tegen hem: “Ho! Rat van de Maan, speel jij met de Zee?”
En de Rat zei: “Ik heb het te druk met het doorbijten van de lijn die deze oude visser aan het draaien is. Ik speel niet met de Zee.” En hij bleef in de lijn bijten.
Toen stak het dochtertje haar kleine zachte bruine armen, met de prachtige witte schelpenarmbanden, omhoog en zei: “O Oudste Magiër! Toen mijn vader hier vanaf het allereerste begin met je sprak, en ik op zijn schouder leunde terwijl de beesten hun toneelstukken leerden, ging een beest ondeugend de zee in voordat je hem zijn toneelstuk had geleerd.”
En de Oudste Magiër zei: “Hoe wijs zijn kleine kinderen die zien en zwijgen! Hoe zag dat beest eruit?”
En het dochtertje zei: “Hij was rond en hij was plat; en zijn ogen groeiden op stengels; en hij liep zijwaarts; en hij was bedekt met een sterke wapenrusting op zijn rug.”
En de Oudste Magiër zei: “Hoe wijs zijn kleine kinderen die de waarheid spreken! Nu weet ik waar Pau Amma heen is gegaan. Geef me de peddel!”
Dus nam hij de peddel; maar het was niet nodig om te peddelen, want het water stroomde gestaag langs alle eilanden totdat ze bij de plek kwamen die Pusat Tasek heette – het Hart van de Zee – waar de grote holte is die naar het hart van de wereld leidt, en in die holte groeit de Wonderlijke Boom, Pauh Janggi, die de magische tweelingnoten draagt. Toen schoof de Oudste Magiër zijn arm in het diepe warme water, en onder de wortels van de Wonderlijke Boom raakte hij de brede rug van Pau Amma de Krab aan. En Pau Amma werd bij de aanraking rustig, en de hele Zee steeg op zoals water in een bassin stijgt als je je hand erin steekt.
“Ah!” zei de Oudste Magiër. “Nu weet ik wie er met de Zee heeft gespeeld;” en hij riep: “Wat doe je, Pau Amma?”
En Pau Amma, diep beneden, antwoordde: “Een keer per dag en een keer per nacht ga ik op zoek naar mijn voedsel. Een keer per dag en een keer per nacht kom ik terug. Laat me met rust.”
Toen zei de Oudste Magiër: “Luister, Pau Amma. Als je uit je grot gaat, stroomt het water van de zee naar beneden in Pusat Tasek, en alle stranden van alle eilanden worden kaal achtergelaten, en de kleine vissen sterven, en Raja Moyang Kaban, de koning van de olifanten, zijn benen worden modderig. Als je terugkomt en in Pusat Tasek gaat zitten, stijgt het water van de zee, en de helft van de kleine eilanden verdrinkt, en het huis van de Man wordt overstroomd, en Raja Abdullah, de koning van de krokodillen, zijn mond wordt gevuld met het zoute water.”
Toen lachte Pau Amma, diep beneden, en zei: “Ik wist niet dat ik zo belangrijk was. Vanaf nu ga ik zeven keer per dag naar buiten, en het water zal nooit meer stil zijn.”
En de Oudste Magiër zei: “Ik kan je niet het toneelstuk laten spelen dat je moest spelen, Pau Amma, omdat je me in het Begin al ontglipt bent. Maar als je niet bang bent, kom dan naar boven en dan zullen we erover praten.”
“Ik ben niet bang,” zei Pau Amma, en hij steeg op naar de top van de zee in het maanlicht. Er was niemand ter wereld zo groot als Pau Amma, want hij was de Koningskrab van alle krabben. Geen gewone krab, maar een Koningskrab. Eén kant van zijn grote schelp raakte het strand van Sarawak; de andere raakte het strand van Pahang; en hij was groter dan de rook van drie vulkanen! Terwijl hij opsteeg door de takken van de Wonderbare Boom scheurde hij een van de grote tweelingvruchten af, de magische dubbelpit-noten die mensen jong maken, en de kleine meisjes-dochter zag deze dobberen naast de kano, en trok de noot naar binnen en begon de zachte ogen eruit te peuteren met haar kleine gouden schaartje.
“Nu,” zei de Magiër, “maak een Magie, Pau Amma, om te laten zien dat je echt belangrijk bent.”
Pau Amma rolde met zijn ogen en zwaaide met zijn benen, maar hij kon alleen maar de zee in beroering brengen, want hoewel hij een Koningskrab was, was hij niets meer dan een krab, en de Oudste Magiër lachte.
“Je bent toch niet zo belangrijk, Pau Amma,” zei hij. “Laat me het nu proberen,” en hij deed een Magie met zijn linkerhand – met alleen de pink van zijn linkerhand – en zie, lieve lezer, Pau Amma’s harde, blauwgroen-zwarte schil viel van hem af zoals een schil van een kokosnoot valt, en Pau Amma was helemaal zacht achtergelaten – zacht als de kleine krabben die je soms op het strand vindt, lieve lezer.
“Je bent inderdaad heel belangrijk,” zei de Oudste Magiër. “Zal ik de Man hier vragen om je met de kris te snijden? Zal ik Raja Moyang Kaban, de Koning van de Olifanten, laten komen om je met zijn slagtanden te doorboren, of zal ik Raja Abdullah, de Koning van de Krokodillen, roepen om je te bijten?”
En Pau Amma zei: “Ik schaam me! Geef me mijn harde schaal terug en laat me teruggaan naar Pusat Tasek, en ik zal alleen nog maar één keer per dag en één keer per nacht naar buiten gaan om mijn eten te halen.”
En de Oudste Magiër zei: “Nee, Pau Amma, ik zal je je schelp niet teruggeven, want je zult groter, trotser en sterker worden, en misschien vergeet je je belofte, en zul je toch nog een keer met de Zee spelen.”
Toen zei Pau Amma: “Wat moet ik doen? Ik ben zo groot dat ik me alleen kan verstoppen in Pusat Tasek, en als ik ergens anders heen ga, zo zacht als ik nu ben, zullen de haaien me opeten. En als ik naar Pusat Tasek ga, zo zacht als ik nu ben, hoewel ik misschien veilig ben, kan ik nooit meer naar buiten om mijn eten te halen, en dus zal ik sterven.” Toen zwaaide hij met zijn benen en klaagde jammerend.
“Luister, Pau Amma,” zei de Oudste Magiër. “Ik kan je niet het toneelstuk laten spelen dat je moest spelen, omdat je me in het Begin al ontliep; maar als je wilt, kan ik met elke steen en elk gat en elk bosje zeewier in alle zeeën een veilige Pusat Tasek maken voor jou en je kinderen, voor altijd.”
Toen zei Pau Amma: “Dat is goed, maar ik kies nog niet. Kijk! Daar is die Man die met je sprak in het Begin. Als hij niet je aandacht had getrokken, zou ik niet moe zijn geworden van het wachten en weggelopen zijn, en dit alles zou nooit gebeurd zijn. Wat zal hij voor mij doen?”
En de Man zei: “Als je wilt, zal ik een Magie maken, zodat zowel het diepe water als de droge grond een thuis zullen zijn voor jou en je kinderen, zodat je je zowel op het land als in de zee kunt verbergen.”
En Pau Amma zei: “Ik kies nog niet. Kijk! Daar is dat meisje dat mij in het Begin zag wegrennen. Als ze toen had gesproken, had de Oudste Magiër mij teruggeroepen en was dit allemaal nooit gebeurd. Wat zal zij voor mij doen?”
En het kleine dochtertje zei: “Dit is een goede noot die ik eet. Als je wilt, zal ik een Magie maken en ik zal je deze schaar geven, heel scherp en sterk, zodat jij en je kinderen de hele dag kokosnoten als deze kunnen eten als je van de Zee naar het land komt; of je kunt een Pusat Tasek voor jezelf graven met de schaar die bij je hoort als er geen steen of gat in de buurt is; en als de aarde te hard is, kun je met behulp van deze zelfde schaar een boom oprennen.”
En Pau Amma zei: “Ik kies nog niet, want, hoe zacht ik ook ben, deze geschenken zouden mij niet helpen. Geef mij mijn schelp terug, O Oudste Magiër, en dan zal ik jouw toneelstuk spelen.”
En de Oudste Magiër zei: “Ik zal het teruggeven, Pau Amma, voor elf maanden van het jaar; maar in de twaalfde maand van elk jaar zal het weer zacht worden, om jou en al je kinderen eraan te herinneren dat ik magie kan maken, en om je nederig te houden, Pau Amma; want ik zie dat als je zowel onder water als op het land kunt rennen, je te brutaal zult worden; en als je in bomen kunt klimmen en noten kunt kraken en gaten kunt graven met je schaar, zul je te hebzuchtig worden, Pau Amma.”
Toen dacht Pau Amma even na en zei: “Ik heb mijn keuze gemaakt. Ik zal alle geschenken aannemen.”
Toen deed de Oudste Magiër een Toverkunst met zijn rechterhand, met alle vijf vingers van zijn rechterhand, en zie, lieve lezer, Pau Amma werd kleiner en kleiner en kleiner, totdat er uiteindelijk alleen nog maar een klein groen krabje in het water naast de kano zwom, roepend met een heel zacht stemmetje: “Geef me de schaar!”
En het dochtertje pakte hem op de palm van haar kleine bruine handje, en zette hem op de bodem van de kano en gaf hem haar schaar, en hij zwaaide ermee in zijn kleine armpjes, en opende en sloot ze en knipte ze, en zei: “Ik kan noten eten. Ik kan schelpen kraken. Ik kan gaten graven. Ik kan in bomen klimmen. Ik kan de droge lucht inademen, en ik kan een veilige Pusat Tasek vinden onder elke steen. Ik wist niet dat ik zo belangrijk was. Kun (klopt dit?)?”
“Payah-kun,” zei de Oudste Magiër, en hij lachte en gaf hem zijn zegen; en de kleine Pau Amma sloop over de rand van de kano het water in; en hij was zo klein dat hij zich had kunnen verbergen onder de schaduw van een droog blad op het land of van een dode schelp op de bodem van de zee.
“Was dat goed gedaan?” zei de Oudste Magiër.
“Ja,” zei de Man. “Maar nu moeten we terug naar Perak, en dat is een verre reis. Als we hadden gewacht tot Pau Amma Pusat Tasek had verlaten en thuis was gekomen, had het water ons er vanzelf heen gedragen.”
“Je bent lui,” zei de Oudste Magiër. “Dus je kinderen zullen lui zijn. Ze zullen de luiste mensen ter wereld zijn. Ze zullen de Malazy worden genoemd, de luie mensen;” en hij hield zijn vinger omhoog naar de Maan en zei: “O Visser, hier is de Man die te lui is om naar huis te roeien. Trek zijn kano naar huis met je lijn, Visser.”
“Nee,” zei de Man. “Als ik de hele dag lui moet zijn, laat de Zee dan twee keer per dag voor me werken. Dat scheelt peddelen.”
En de Oudste Magiër lachte en zei: “Payah kun” (Dat is juist).
En de Rat van de Maan stopte met het bijten in de lijn; en de Visser liet zijn lijn zakken tot hij de Zee raakte, en hij trok de hele diepe Zee mee, voorbij het Eiland Bintang, voorbij Singapore, voorbij Malakka, voorbij Selangor, totdat de kano weer in de monding van de Perak Rivier belandde. “Kun?” zei de Visser van de Maan.
“Payah kun,” zei de Oudste Magiër. “Zie nu dat je de zee twee keer per dag en twee keer per nacht voor altijd trekt, zodat de Malazy-vissers gespaard blijven van het peddelen. Maar wees voorzichtig dat je het niet te hard doet, anders zal ik een magie op je toepassen zoals ik deed bij Pau Amma.”
Toen gingen ze allemaal de Perak rivier op en gingen slapen, lieve lezer.
Luister nu en let op!
Vanaf die dag tot nu toe heeft de Maan de zee altijd op en neer getrokken en gemaakt wat wij de getijden noemen. Soms trekt de Visser van de Zee een beetje te hard, en dan krijgen we springtij; en soms trekt hij een beetje te zacht, en dan krijgen we wat doodtij wordt genoemd; maar bijna altijd is hij voorzichtig, vanwege de Oudste Magiër.
En Pau Amma? Je kunt zien wanneer je naar het strand gaat, hoe alle baby’s van Pau Amma kleine Pusat Taseks voor zichzelf maken onder elke steen en bosje zeewier op het zand; je kunt ze hun kleine schaartje zien zwaaien; en in sommige delen van de wereld leven ze echt op het droge en rennen ze de palmbomen in en eten ze kokosnoten, precies zoals het meisje beloofde. Maar eens per jaar moeten alle Pau Amma’s hun harde pantser afschudden en zacht zijn – om ze eraan te herinneren wat de Oudste Magiër kon doen. En dus is het niet eerlijk om de baby’s van Pau Amma te doden of te jagen, alleen omdat de oude Pau Amma heel lang geleden domweg onbeleefd was.
Oh ja! En de baby’s van Pau Amma hebben er een hekel aan om uit hun kleine Pusat Taseks te worden gehaald en in potjes mee naar huis te worden genomen. Daarom bijten ze je met hun schaar, en dat is je verdiende loon!