Minnie en de Dwergen

Er was eens een moeder, die twee dochtertjes had; en omdat haar man dood was en zij erg arm was, werkte ze de hele tijd heel ijverig zodat haar kinderen goed gevoed en gekleed konden worden. Ze was een geschoolde werker en vond werk om buitenshuis te doen, en haar twee kleine meisjes waren zo goed en zo behulpzaam om het huis netjes en stralend te houden zodat alles glom en blonk.

Een van de kleine meisjes was kreupel en kon niet door het huis rennen; dus zat ze stil in haar stoel en naaide, terwijl Minnie, haar zus, de afwas deed, de vloer veegde en het huis netjes maakte.

Hun huis lag aan de rand van een groot bos; en nadat hun taken waren volbracht, gingen de kleine meisjes bij het raam zitten en keken naar de hoge bomen terwijl ze in de wind bogen, totdat het leek alsof de bomen echte personen waren, die naar elkaar knikten en bogen.

In de lente waren er de vogels, in de zomer de wilde bloemen, in de herfst de heldere bladeren en in de winter de grote sneeuwwolken; zodat het hele jaar verrukkelijk was voor de twee gelukkige kinderen. Maar op een dag kwam hun lieve moeder ziek thuis; en toen waren ze erg verdrietig. Het was winter en er was niet veel te koop. Minnie en haar zusje zaten bij het vuur en bespraken het, en uiteindelijk zei Minnie:

“Lieve zuster, ik moet op zoek gaan naar werk, voordat het eten op is.” Dus gaf ze haar zus een kus, en met een warme cape om, vertrok ze van huis. Er liep een smal pad door het bos, en ze besloot dat te volgen tot ze een plek bereikte waar ze misschien het werk zou vinden dat ze zocht.

Terwijl ze zich verder haastte, werden de schaduwen dieper. De nacht viel snel toen ze een heel klein huisje voor zich zag, wat een welkome aanblik was. Ze haastte zich om er te komen en op de deur te kloppen.

Niemand reageerde op haar geklop. Toen ze het keer op keer had geprobeerd, besloot ze dat daar niemand woonde; en ze opende de deur en liep naar binnen en ze bedacht dat ze de hele nacht hier zou blijven.

Zodra ze het huis binnenstapte, deinsde ze verrast terug; want daar zag ze twaalf bedjes maar het beddengoed hing er aan alle kanten uit, er stonden twaalf vieze bordjes op een heel stoffige tafel, en de vloer van de kamer zo stoffig dat je er een tekening in had kunnen maken.

“Lieve help”, zei het kleine meisje, “hoe krijg ik het hier ooit opgeruimd?” Maar zodra ze haar handen had opgewarmd, ging ze aan de slag om de kamer netjes te maken.

“Ze waste de borden, ze maakte de bedden op, ze veegde de vloer, ze streek het grote tapijt voor de open haard recht en zette de twaalf stoeltjes in een halve cirkel rond het vuur. Net toen ze klaar was, ging de deur open en er kwamen twaalf van de vreemdste soort kleine wezentjes binnen die ze ooit had gezien. Ze waren ongeveer zo groot als de driehoek van de timmerman, en droegen allemaal gele kleren; en toen Minnie dit zag, wist ze dat het de dwergen moesten zijn die die in het hart van de gouden berg woonden.

“Nou!” zeiden de dwergen allemaal samen, want ze spraken altijd samen en op rijm:

“Het is echt niet te geloven
Wat wij hier zien met onze ogen!”

Toen zagen ze Minnie en riepen verbaasd:

“Wie kan dit zijn, alles is zo netjes en recht
Heeft dit lieve kind dat gedaan, het lijkt wel echt!”

Toen Minnie de dwergen zag, kwam ze hen tegemoet. “Hallo allemaal, kom binnen,” zei ze, “ik ben kleine Minnie en ik zoek werk omdat mijn lieve moeder ziek is. Ik kwam hier binnen toen de nacht naderde, en…” Maar toen begonnen alle dwergen te lachen, en riepen vrolijk:

“Jij vond ons huisje in erbarmelijke staat want de schoonmaak was gestaakt
Maar jij hebt alles weer netjes en helder gemaakt.”

Het waren zulke lieve, grappige kleine dwergen! Nadat ze Minnie hadden bedankt voor haar moeite, haalden ze witbrood en honing uit de kast en vroegen haar om mee te eten.

Terwijl ze aan het avondeten zaten, vertelden ze haar dat hun feeënhuishoudster op vakantie was gegaan en dat hun huis niet goed onderhouden was, omdat ze weg was.

Ze zuchtten toen ze dit zeiden; en na het eten, toen Minnie de afwas deed en alles zorgvuldig opborg, keken ze vaak naar haar en praatten ze met elkaar. Toen het laatste bord op zijn plaats stond, riepen ze Minnie bij zich en zeiden:

“Lief meisje, wil jij hier zolang zijn
Tot de fee terugkomt? Dat vinden wij o zo fijn
Als je alles naar behoren doet
Belonen wij jou eerlijk en goed”

Nu was Minnie erg blij, want ze was meteen van de vriendelijke dwergen gaan houden en wilde ze helpen, dus bedankte ze hen en ging naar bed om gelukkige dromen te dromen.​

De volgende ochtend stond ze gelijk met de kippen op en kookte een lekker ontbijt; en nadat de dwergen vertrokken waren, ruimde ze de kamer op en repareerde de kleren van de dwergen. Toen de dwergen ‘s avonds thuiskwamen, brandde er een helder vuur in de haard en er stond een warm avondmaal op hen te wachten; en elke dag werkte Minnie trouw tot de laatste dag van de vakantie van de fee.

Toen Minnie die ochtend uit het raam keek om de dwergen naar hun werk te zien gaan, zag ze door een van de ruiten het mooiste plaatje dat ze ooit had gezien.

Het leek wel een schilderij van sprookjespaleizen met zilveren torens en glimmende bergtoppen, zo prachtig en mooi dat ze, terwijl ze ernaar keek, vergat dat er werk aan de winkel was, totdat de koekoeksklok op de schoorsteenmantel twaalf uur sloeg.

Toen maakte ze haastig de bedden op en deed de afwas; en toen ze de bezem pakte om de vloer te vegen was het al bijna tijd voor de dwergen om naar huis te komen.

“Ik geloof,” zei Minnie hardop, “dat ik vandaag niet onder het tapijt ga vegen. Het is tenslotte maar stof wat je niet kunt zien!” Dus haastte ze zich naar het avondeten en liet het kleed liggen.

Het duurde niet lang of de dwergen kwamen thuis. Omdat de kamers er net zo uitzagen als gewoonlijk, werd er niets gezegd; en Minnie dacht niet meer aan het stof totdat ze naar bed ging en de sterren door het raam gluurden.

Toen dacht ze eraan, want het leek haar alsof ze de sterren kon horen zeggen:

“Daar is het kleine meisje dat zo trouw en goed is”; en Minnie draaide haar gezicht naar de muur, want een stemmetje recht in haar eigen hart zei:

“Stof onder het tapijt! Stof onder het tapijt!”

“Daar is het kleine meisje,” riepen de sterren, “dat haar huis zo helder houdt als dat de sterren schijnen.”

“Stof onder het tapijt! Stof onder het tapijt!” zei het stemmetje in Minnie’s hart.

“We zien haar! We zien haar!” riep alle sterren verheugd.

“Stof onder het tapijt! Stof onder het tapijt!” zei het stemmetje in Minnie’s hart weer, en ze kon het niet langer verdragen. Dus sprong ze uit bed, en terwijl ze haar bezem in haar hand nam, veegde ze het stof weg; En zie! onder het stof lagen twaalf glanzende goudstukken, zo rond en zo helder als de maan.

“Ooohh!” riep Minnie in opperste verbazing; en alle kleine dwergen kwamen aanrennen om te zien wat er aan de hand was.

Minnie vertelde ze er alles over; en toen ze haar verhaal had beëindigd, verzamelden de dwergen zich liefdevol om haar heen en zeiden:

“Lief kind, het goud is allemaal voor jou,
Want het is bewezen: jij bent trouw
Maar als je het tapijt ongemoeid had gelaten,
Dan had je wel iets verdiend maar met mate
Onze liefde gaat gepaard met het goud dat we geven,
En vergeet niet tijdens heel je leven
Dat als je de kleinste plicht trouw en goed hebt gedaan
Dan komt er voor iedereen rijkdom en vreugde aan”

Minnie bedankte de dwergen voor hun vriendelijkheid jegens haar; en de volgende ochtend haastte ze zich naar huis met haar gouden schat, waarmee ze veel goede dingen voor de lieve moeder en het zusje kon kopen.

Ze heeft de dwergen nooit meer gezien; maar ze vergat nooit hun les: vervul zelfs de kleinste plicht naar behoren. En ze veegde altijd onder het tapijt!


Downloads