Er was eens in een klein dorpje een jong meisje, genaamd Merel. Ze was een nieuwsgierig kind met felblauwe ogen en een onverzadigbare honger naar kennis. Op een warme zomerdag na een korte regenbui, keek Merel omhoog naar de lucht en zag iets magisch.
“Wauw, wat is dat?” Merel snakte naar adem terwijl ze naar een prachtige, kleurrijke boog staarde die de hemel overbrugde. Het was een schouwspel dat ze nog nooit eerder had gezien, met zeven levendige kleuren die zich langs de hemel uitstrekten.
“Papa! Papa! Wat is dat?” riep ze terwijl ze aan de mouw van haar vader trok terwijl ze in hun tuin stonden. Haar vader glimlachte naar haar, geamuseerd door haar opwinding.
“Wel, dat is de regenboog, mijn lieve kind,” legde hij uit. “Het wordt gemaakt doordat de zon op de waterdruppels in de lucht schijnt.”
Merel was erg onder de indruk van dit prachtige mysterie. Ze stelde zich voor dat de mooiste bloemen uit hun tuin naar boven waren gedreven en in de regen waren blijven hangen, waardoor dit magische schouwspel ontstond. Ze stelde zich rozen, viooltjes en oranje goudsbloemen voor, allemaal met elkaar verweven in een lint van licht, uitgerold op de wolken.
Haar verbeelding zag ook het rood van klaprozen, het groen van bladeren, het geel van zonnebloemen en het blauw van riddersporen. De regenboog leek Merel als een grote, brede, wonderbaarlijke, schitterende krans, en ze vroeg zich af hoe hij zo snel was gegroeid en zo hoog in de lucht had kunnen bloeien.
Merel kon haar ogen er niet vanaf houden. “Oh kijk!” riep ze, haar hart overlopend van vreugde. “Kijk eens naar die prachtige waterbloei!”
Haar vader grinnikte toen hij zag hoe verrukt zijn dochter was over de eenvoudige schoonheid van de regenboog. Het waren momenten als deze die hem herinnerden aan de magie en de wonderen in de wereld.