Kikker naar de stad

Nog nooit van zijn leven was Kikker in de grote stad geweest. ‘Het het water is daar zo smerig, en het stinkt vreselijk’ zeiden de kikkers van zijn sloot. Ze woonden daar aan het weiland bij de koeien. ‘En het stikt daar van die gevaarlijke stads-reigers’. Tja, daar hadden ze een punt. Reigers waren dol op kikkers, en vooral die agressieve stadsreigers. Kikker was goed bang voor hun lange snavel. ‘En het zit er vol met stads-ratten. Miljoenen wonen er.’ Ook daar was Kikker niet dol op; want ratten zijn dol op kikkerbil.

Nou, hij moest het zelf maar gaan ontdekken. Vandaag al! Want hij was vanmorgen stiekem in een motorbootje gesprongen, en onder het zeil gekropen. En nu al waren ze midden in de stad. Het bootje lag aan de kant van een gracht, tussen twee grote woonboten in. Een goed plekje om terug te vinden. Met één kwaak sprong Kikker van onder het zeil het bootje af, en zat ineens op de kant. In de grote stad. Met zijn grote, bolle ogen keek hij verbaasd om zich heen; wat een lawaai!

Wat was het druk in de stad. Zoiets had Kikker nog nooit gezien! In de gracht lag het al vol met boten. En op straat liepen en fietsten zo veel mensen. Wel honderden! En ze liepen of reden maar door – het hield niet op. Hij was echt wel wat gewend, want thuis bij zijn sloot zaten veel eenden. En ook de weilanden zaten vol met ganzen. Maar wat je hier allemaal rond zag lopen…. Nee, Kikker kon zijn bolle ogen nauwelijks geloven!

Nu hij toch in de stad was wilde Kikker eerst het water uitproberen. Hoe zou dat smaken; hoe zou het ruiken? Was het nou echt zo vies als ze thuis bij de sloot hadden verteld? Nu wilde hij het echt weten, en wel meteen! Hij spande zijn achterpoten om met een flinke sprong van de kade in het water van de gracht te springen. Maar ineens zag hij twee grote witte vleugels boven het water aankomen – recht op hem af.

‘Meeuwen… o jee, wegwezen!’ Die veelvraten zaten dus ook hier! Daar hadden ze hem in de sloot niets over verteld. Hij moest snel weg, want anders veegde die grote meeuwen hem zo de lucht in, met hun gele snavel. Daar kwam er al weer eentje aan; hij vloog recht op Kikker af. Kikker dacht geen seconde na en sprong in een klein kastje, daar op straat. Het deurtje stond gelukkig wijd open. Hij was er nog maar net in of hij hoorde de snavel van de meeuw langs het deurtje krassen.

‘Dat had ie goed gedaan!’ vond Kikker zelf; hij was tevreden over zijn eerste daad in de stad. Maar niet zo lang, want voordat hij het door had rolde hij in het kastje langs een kabelgat verder naar beneden. Dieper en dieper viel hij; zijn zachte kikkerlijf botste tegen van alles wat hij niet kon zien. Het was er pikdonker! Aj, dat deed gemeen pijn: ‘Kwaak Kwaak.’

Op zijn grote kikkerkop kreeg hij dreun na dreun. En hij zag helemaal niks; het leek net alsof hij in het donker van alles hoorde lachen en gillen. Waar was hij toch terecht gekomen? Wat gebeurde er allemaal? Kikker bleef maar doorrollen totdat hij eindelijk eens op het idee kwam om zijn lange poten uit te steken. Dat hielp. Het doorrollen hield eindelijk op en hij lag nu ergens stil in het donker! Op zijn hele lijf gloeide de pijn.

Hij draaide zijn bolle ogen alle kanten uit om te zien waar hij was. Klaar om weg te springen, als dat nodig was. Langzamerhand begonnen zijn ogen wat te
wennen aan het donker. Kikker zag nu dat hij op een brede tree zat van een houten trap. ‘Kwaak’, riep hij verbaasd uit. Ineens voelde hij zich niet meer zo onveilig, want er viel een straal licht over de trap. Met een paar flinke sprongen sprong hij de trap op, naar boven. Daar brandde fel licht en hoorde hij ook mensen praten.

’Bram, kom nou eens eten! Niet weer zo lang wachten, hoor! Het eten word anders koud! Laatste keer, hoor!’

’Wie zijn daar? Wie zei daar wat? ’ Kikker werd nieuwsgierig en ging kijken.

Boven aan de trap ging hij met een klein sprongetje de drempel over en keek een kleine kamer in. De deur stond half open. Hij zag een jongen gebogen aan een tafel zitten – met zijn rug naar de deur. Op zijn mobiele telefoon, vlak voor zijn neus keek hij naar bewegende diertjes die alle kanten op renden. Ze leken
erg bang.

‘Paff, dood! Paff, paff – ook dood!’ grinnikte Bram. Hij was bezig met zijn game ‘Dieren Schieten’. En de teller hield hij goed in de gaten. Kikker nam een enorme sprong vanaf de grond en kwam zo op de leuning van Bram zijn stoel terecht. Vandaar keek hij verbaasd naar hoe Bram op de dieren schoot. ’Wat doet die druiloor nou? Waarom schiet ie al die beesten dood? En hij vreet ze niet eens op! Ook zonde!’ Dat jagen, dat snapte Bram heel goed. Deed hij toch zelf ook elke dag. Als hij een dag niets gevangen had, dan voelde hij zich hongerig en ongelukkig. Maar die Bram kon al die beestjes niet eens opeten, alleen maar tellen. ‘Bram, nou moet je meteen komen, anders krijg je geen eten meer. Zelf weten, hoor’. Dat kwam van onder aan de trap, begreep Kikker. En de stem klonk nu echt boos.

Met een snelle ruk maakte Bram zich los van zijn mobiel om naar beneden te gaan. En keek ineens in twee bolle kikker-ogen die nieuwsgierig terug keken. Hij gaf een schreeuw van schrik, ‘Huh, wat is dat? Ga weg, stom beest! Bah!’ Met een vies gezicht keek Bram de kikker aan. Waar kwam dat ineens vandaan?
Die kikker droop nog van het water. Zo’n beest hoort hier helemaal niet thuis. Die hoort in een vissenkom of in een dierenwinkel. Of in de gracht! Maar niet in
zijn kamer! Nu werd Bram ineens goed kwaad. ‘Stom beest, ga weg’! Maar het groene beest zat hem maar aan te kijken zonder zelfs met zijn grote ogen te knipperen. ‘Misschien is hij wel giftig?’

Bram bekeek de kikker nu wat langer. Wat een vreemd beest was het eigenlijk, met van die opgevouwen lange poten. Kikkers konden toch zo goed springen?
En wat een donkere bolle ogen, die hem maar aan bleven kijken. Wat zou die kikker nou denken? Was die dan niet bang? Kan een kikker eigenlijk
wel denken of voelen? Ach nee, natuurlijk niet! Dat kan toch niet, zo’n raar groen beest. Bram voelde zich weer kwaad worden en kreeg zin om hem een flinke klap te geven; zodat de kikker van de stoel af vloog. ‘Eens kijken of die echt goed kan springen. Of zal ik hem door het raam naar buiten gooien? Dan ben ik van dat vieze slijmbeest af. Wat zit dat stomme beest me toch steeds maar aan te kijken. Is die dan niet bang?’ Maar Bram durfde de kikker niet met zijn vingers aan te raken. Hoe moest hij het dan wèl doen?

Weer moest hij in die grote, donkere ogen kijken. Er zaten lichte puntjes in. Nu begon hij echt nieuwsgierig te worden. Wat kunnen ze dan zien, door die bolle
ogen? En zat die kikker hem nu ook zo nieuwsgierig aan te kijken? Daar wilde Bram toch meer van weten. Maar nu moest hij eerst snel beneden gaan eten, anders zwaaide er wat! Wacht eens! Bram verzamelde al zijn moed en greep snel Kikker vast, zodat die niet meer kon wegspringen. ‘Jakkes’, wat is dat beest koud en klef. Bah!’ Nog viezer dan hij had gedacht.

Snel pakte Bram met zijn vrije hand een glazen jampotje en deed Kikker daar in. Deksel erop en klaar. Dan kon hij dat groene beest na het eten nog wat langer bekijken. En nu snel naar beneden! Met een vies gezicht veegde hij zijn natte hand aan zijn broek af en rende de trap af. Maar even later was hij al weer terug. Hij was wat vergeten. Een beest heeft toch lucht nodig, net als mensen! Snel prikte hij met de punt van een mes wat gaatjes in het deksel. Hij wilde straks niet een dode kikker zien! En nou snel naar beneden, anders werd het de hele avond erg stil in huis. Hij kende zijn moeder langer dan vandaag.

Angstig zat Kikker in de glazen pot en sprong met zijn kop tegen het deksel aan. En tegen het glas. Hij wilde zo snel mogelijk eruit, en terug naar de sloot. Maar telkens als hij sprong was er iets dat hem tegen hield. Hij snapte er niks van. Hij kon niks zien, maar hij voelde het des te beter. Telkens kwam hij met zijn kop ergens tegenaan als hij naar voren sprong. Een onzichtbare muur. En glad, want zijn poten gleden iedere keer naar beneden. Dat had geen zin. Kikker hield er mee op, ook al bonkte zijn hart van angst. Hij zat op zijn achterpoten, en bleef stil zitten. Maar wat was hij bang! Zijn ogen draaiden alle kanten op. Klaar om weg te springen, ook al had dat geen zin.

Hij hoefde niet lang te wachten of Bram kwam er al weer aan, klaar met eten. Hij had snel de boel naar binnen gepropt, zodat zijn moeder hem kwaad aan
keek. Maar hij kon toch moeilijk over de kikker gaan beginnen?! Dus zonder veel te zeggen was ie weer snel naar boven gegaan. Als hij over de kikker was
begonnen, had ie hem beslist van zijn moeder eruit moeten gooien. Of doorspoelen in de w.c. Kikker hoorde hem al aan komen op de trap. Bram stak zijn hoofd om de kamerdeur en keek meteen naar de glazen pot. Ja, hij zat er nog, gelukkig! Ineens voelde hij zich een beetje blij toen hij Kikker naar hem zag kijken.

Wat was dat toch voor een vreemd beest. Zat hij hem weer aan te kijken, zonder zelfs te knipperen met zijn ogen. Ze stonden wijd open! Bram keek erin en toen voelde hij zich vreemd. Eerst zag hij daar in die bolle spiegel-ogen zijn eigen hoofd en toen… Toen was het net alsof hij naar binnen ging, de kikker in. ‘Dat kan toch niet – ik ben een beetje raar aan het worden.’ Bram rilde een beetje over zijn rug. Het was alsof hij zich kikkerig begon te voelen. Dit had hij nog nooit meegemaakt. Het was eng en leuk tegelijk, zoals zijn beste games dat soms waren; eng en leuk door elkaar. Maar ja, dat waren games, en dit was een echt beest. Voor de zekerheid sloot hij even zijn ogen en keek toen naar het plafond. Hij voelde zich weer Bram worden. Hij kneep in zijn arm. Ja, dat voelde hij heel duidelijk. Alles okay. Niks aan de hand! Wat vreemd was dat toch. Hij kon in die ogen van de kikker kijken en dan voelde hij zichzelf ook kikkerig. En al hij dan zijn ogen weer sloot, dan werd hij weer gewoon Bram – in zijn eigen kamer. ‘Is dat nou echt zo? Of zit ik maar te fantaseren? Een beetje teveel gegamed, vanmorgen?‘ Bram werd nieuwsgierig.

Nog een keer deed ie het; diep in de bolle ogen van de kikker kijken, met zijn neus tegen het glas van de pot. Kikker keek nu heel rustig terug, zonder een knip met zijn ogen te geven. En ja hoor, daar gebeurde het weer, nu nog sterker. Alsof hij door een glazen deur stapte. Weg uit Bram, en in de kikker. Niets hield hem nog tegen; behalve dat ie er kippenvel van kreeg. Nu leek het ook alsof Bram zijn lange kikkerpoten begon te voelen en ze zelfs uitrekte. Zijn huid voelde koud en vochtig en hij wilde ineens het water in. Hij wilde zo graag de sloot in plonzen… O, ja, water! Nu begreep hij het ineens. Hij schrok zich dood en werd weer Bram. Ja natuurlijk: daarom was hij toch zo snel naar boven gekomen. Die kikker had water nodig? Anders droogde hij uit en ging dood.

Bram rende naar de badkamer en kwam met een bekertje water terug. Snel draaide hij de deksel van de pot en goot het over de kop van de kikker, zodat het water over zijn groene lijf stroomde. Zo, die kon niet meer uitdrogen. ‘Wat weet ik eigenlijk weinig van kikkers. En hoe komt dat rare beest eigenlijk in de stad. Ik heb nog nooit een kikker in de stad gezien. En dan hier in huis? Toch niet normaal? Even kijken, hoe dat zit.‘ Bram liep meteen naar zijn mobiel om ‘kikker’ te googlen. Daar had Kikker misschien wel op gewacht – op dat kleine moment zonder deksel. Met één sprong kwam hij uit de pot op de grond en met dd volgende was hij al in de hoek van de kamer. Veilig! ‘Kwaak’, hoorde Bram achter zijn rug en hij begreep meteen wat er was gebeurd. Hij had de deksel niet op de pot gedaan! Slimme kikker!

Wat moest ie nou toch? Hij begon op zijn knieën naar Kikker te zoeken, maar die zag hij nergens, natuurlijk. Zou hij zelf ook doen. Bram wist niet eens waar
hij moest zoeken. Hij was niet zo opruimerig in zijn kamer, en die kikker kon zich tussen van alles hebben verstopt. Daar riep zijn moeder van beneden. ‘Bram, je gaat nu slapen, het is bedtijd. En doe je beeldscherm uit. Nu!’ Dat klonk niet best!

‘Poets je tanden en je bed in, begrepen? Trusten – tot morgen. Ik roep je om half acht.’ Bram hoorde aan haar stem dat ie het goed had verknald voor vandaag. Veel te vaak haar laten roepen. En bijna niets gezegd tijdens het eten. De boel op zijn bord snel opgegeten en hup, meteen naar boven gerend.

Kwaad haalde hij zijn schouders op. ‘Nou, hij was haar óók goed zat. De hele dag zo chagrijnig! ‘Waarom liet ze me niet met rust! Ik heb toch mijn eigen leven?! Waar bemoeit ze zich mee? Ik zoek mijn eigen dingen wel uit, ja!’ Bram aarzelde. Of zou hij nog even naar beneden gaan om haar welterusten te zeggen? Dat wilde wel eens helpen. Zo kwaad was ze nou ook weer niet. Dan draaide ze wel bij. En ze zat nu ook maar in haar eentje t.v. te kijken, na de
scheiding. ‘Maar de kikker dan, die weet ik waar los loopt in mijn kamer? Ach laat hem maar een beetje rondspringen. Gewoon de deur dichtdoen; dan kan hij er niet uit! ’ Oh, wacht even! Bram pakte de glazen pot en goot wat water uit over de vloer. Dan kon die kikker daar lekker in gaan zitten; bleef die een beetje vochtig! Snel trok Bram de kamerdeur achter zich dicht en liep hard fluitend de trap af, naar zijn moeder.

Onveilig voelde Kikker zich niet meer. Hij sprong meteen in de plas water en maakte zich daar nat. Daarna sprong hij door de kamer. Op de grond had hij ondertussen wel alles bekeken, dus nou maar wat hoger gaan kijken. Met een dubbele sprong kwam Kikker via de stoel op de tafel van Bram. Daar lag de mobiel, maar de dieren waren er niet meer. Wel had hij nu een mooi uitzicht over de hele kamer en keek rond. Het duurde nu een hele tijd voordat Bram fluitend terug kwam. Kikker had de kamer wel twintig keer rondgekeken en begon erg naar buiten te verlangen. Hij hoorde vanaf de trap Bram fluitend naar boven komen en werd er vrolijk van.

Bram zag Kikker meteen; hij was zo’n opvallende kleur groen op het tafelblad bij zijn mobiel. Hij moest grinniken. Snel deed hij de deur dicht en liep voorzichtig naar zijn tafelt Langzaam liet hij zich op zijn stoel zakken en boog zich naar Kikker die rustig terug keek. Wat een donkere ogen had dat beest, en
ze keken naar twee kanten, en toch naar voren! Hebben ze dat nou allemaal? Zo donker en dan een geel randje eromheen. En daaronder die rare brede bek,
alsof die altijd lacht. Waren die kleine gaatjes erboven nou om te ruiken, daar boven in zijn neus? Wat klein! Daar ruik je toch niks mee. Wat een vreemd beest was een kikker; maar ook zo gewoon eigenlijk. Bram stak een vinger in zijn mond en wreef zo over de huid van de kikker. Dat gleed wat beter!

Kikker keek naar boven met zijn bolle ogen. Hij bleef Bram maar aankijken, zonder één enkele keer te knipperen. Heel duidelijk zag Bram zijn eigen gezicht kijken in die donkere kikker-ogen. Gek was dat om jezelf te zien kijken. En toen gebeurde het weer. Ineens! Alsof hij er zomaar inviel. Een moeras of een bosmeertje… In één keer viel hij in de vochtige, groene wereld van de kikker, vol met stengels en bladeren in het water. Hij hoorde ook kikkers om hem heen kwaken tegen elkaar. Alsof hij daar zelf zat als een kikker. Bram liet het maar gewoon gebeuren; ze konden hem toch niks doen, die beestjes?! De kikkerpoel was rustig – het leek daar avond te worden. Van overal kwam het gekwaak; het rolde over het water naar de bomen aan de rand van het meer. Het was een
zomeravond en de zon was nog niet onder. Bram liet het allemaal maar komen; de vorige keer was er toch ook niets vreselijks gebeurd? Hij kon er mee stoppen wanneer hij dat wilde!. Gewoon zijn ogen dicht en tot tien tellen.

‘Kwaak,’ kwam er ineens heel droog uit zijn eigen mond. ‘Kwaak’… zo droog en zo dof klonk het. Het voelde wel lekker; zijn hele lichaam deed mee. Ineens
voelde Bram hoe sterk zijn achterpoten werden. Hij zat op een drijvend blad en rekte één poot flink uit. Ongelofelijk, wat waren die lang en sterk. Daar kon hij
zich wel mee omhoog krijgen naar een ander blad, of naar de kant! Minstens tien keer boven zichzelf uit springen, wedden? En daarna zonder probleem weer
op de grond komen. Bram draaide met zijn kikker-ogen rond. Hij knipperde niet één keer. En hij zag al het water en de bomen om zich heen. Zelfs achter zijn rug! Ook handig, voor wanneer iemand je van achteren wilt grijpen. Ineens voelde hij hoe hongerig hij was. Zijn hele lijf schreeuwde om eten. Alles was ineens honger in hem en zijn ogen draaiden rond, op zoek naar… Daar zat een libel op een blad – doodstil, om niet op te vallen. Hij was gek op libel. Als je op ze kauwde kraakten die vleugels zo lekker. Zijn brede kikkerbek begon te kwijlen. Stokstijf bleef hij zitten, alleen zijn ogen draaiden mee met de libel die over het blad liep. Zijn tong hield hij klaar om die in één keer naar voren te laten schieten, naar de libelle. Hij kon de libelle al bijna proeven tussen zijn kaken…

‘Nu is het mooi geweest voor vandaag!’ Bram deed zijn ogen dicht en na tien tellen weer open. Hij keek zijn kamer rond en lachte een beetje om zichzelf. Hij was weer Bram en hij zat op zijn bureaustoel, bij zijn tafel. En dicht bij zijn mobiel zat nog steeds de kikker. Dat dacht hij tenminste. Maar Kikker was weg. Aan de natte plek op tafel zag hij nog waar de kikker had gezeten. Dat had hij dus niet gefantaseerd. Hij dacht even terug aan de libelle en dat hij die had willen opvreten. En aan zijn bolle ogen die bijna in een rondje konden draaien om alles te kunnen zien. ’Handig zeg, hoef je je nek niet te draaien!’ Bram moest grinniken om zichzelf. Dat ging hij dus mooi aan niemand vertellen. Maar vergeten zou hij het ook niet – hoe het voelde om zelf kikker te zijn. Hij stond langzaam op, om zich uit te kleden en zijn pyjama aan te trekken. Hij wist nu zeker dat de kikker niet meer in de kamer was. Dat die zelfs niet meer in
huis was. Kikkers laten zich niet opsluiten. Bram wreef nog even over zijn stijve kaken en liep naar bed. Tanden poetsen vergat hij maar voor vandaag. Hij kroop gauw tussen zijn lakens die lekker koel aanvoelden. ‘Kwaak’ deed ie nog even voor de grap. Het klonk zo lekker gewoon. Met een brede grijns om zijn mond viel hij in slaap.

Buiten sprong Kikker kwakend door de straten. Nu was hij helemaal veilig in het donker. Geen reiger die hem kon zien, en ook geen gedonder met de meeuwen, want die sliepen! Nu snel terug naar die gracht en de boot. Dan ging hij vannacht veilig onder zijn dekzeil slapen. En morgen… tja, dat wist hij nog niet!

Kikker dacht nog even aan Bram terug. ‘Mooie ogen had die gozer, zeg! Die konden me flink aankijken! Die jongen was niet bang, nee‘. Kikker zou Bram niet gauw vergeten.


Downloads