De Lente En Haar Helpers

Er kwam eens in maart een bericht van Vadertje Tijd dat de Lente klaar was om de leiding over het land over te nemen. Winter kon zo snel als hij wilde weggaan voor zijn lange vakantie. Winter controleerde zijn kalender en zei: “Zeker, ik moet over een dag of twee weg. Ik neem aan dat iedereen weer blij zal zijn. Ze willen altijd dat ik me haast om te vertrekken.”

Noordenwind floot en herinnerde Winter eraan hoe blij de kinderen waren met de eerste sneeuw en het ijs, hoe blij de planten waren dat ze de kans kregen om uit te rusten, en hoe sommige dieren een winterslaap deden. Noordenwind zei dat ze Winter vreselijk zouden missen als hij er niet was, zelfs meer dan ze wisten. Winter klaarde op en zei: “Helemaal waar, mijn vriend. Lente, Zomer en Herfst zouden hun werk niet kunnen doen als ik het mijne verwaarloosde. Dus ik ga zodra Lente verschijnt, en rust uit, zodat ik klaar ben om in december op volle kracht terug te komen.”

Een paar dagen later begon Winter aan zijn reis en werd Lente de heerser van het land. Lente wist dat ze haar werk niet alleen kon doen, dus vroeg ze om hulp. Eerst ging ze naar de Zon en vroeg om meer licht en warmte omdat de aarde hard, kaal en koud was. De Zon glimlachte en stuurde grote groepen van zijn boodschappers, de zonnestralen, naar de aarde om Lente te helpen de aarde mooi te maken.

Maar Lente wist dat de zonnestralen alleen niet alles konden doen. Ze sprak met koning Eolus, de God van de Wind en vroeg naar zijn drie broers. Ze wilde dat de zachte Zuidenwind het grootste deel van de tijd bij haar zou zijn, en dat de Oosten- en Westenwind zouden helpen als ze die nodig had. Koning Eolus had dit verzoek verwacht maar de drie broers verzetten zich. Maar Zuidenwind stuurde uiteindelijk toch een klein briesje als boodschapper naar Lente en zei dat ze klaar zouden staan wanneer ze hen belde en haar graag zouden helpen de aarde mooi te maken.

Toen begon een drukke tijd voor Lente en haar helpers. De zonnestralen werkten geruisloos, smolten het ijs en de sneeuw, ontlokten damp aan het wateroppervlak en voerden dat naar de blauwe lucht, waar het in donzige witte wolken zweefde. Ze verwarmden de aarde en vergulden de wateren, waardoor de lucht blauwer werd dan ooit. De Winden werkten, elk op hun eigen manier. Toen Lente zag dat er regen nodig was, belde ze Oostenwind, en hij maakte onmiddellijk de wolken leeg van al het water dat de zonnestralen hadden opgeslagen.

Oostenwind zei: “Mensen maken een grote fout als ze denken dat de zonnestralen en ik niets met elkaar te maken hebben, want als de zonnestralen de damp niet voor mij naar boven brachten, en als ik de wolken niet voor een tijdje leegmaakte, vraag ik me af hoe het op de aarde zou kunnen regenen. Zeker, ik heb altijd wat bij me, maar ik zou niet genoeg hebben zonder dat wat in de wolken is opgeslagen.” Oostenwind zweefde rond en leek overal tegelijk te zijn in zijn grote grijze mantel, terwijl de regendruppels zich naar de aarde haastten.

Zuidenwind bracht een paar vogels mee toen hij uit de zonnige landen kwam waar de vogels in de winter leven. Twee of drie sialia’s en roodborstjes vlogen rond, zingend en juichend voor Lente. Lente keek hen liefdevol na en zei: “Roodborstje is zo’n vrolijke kerel, en Blauwe ijsvogel is zo knap met zijn hemelsblauw gekleurde veren. Geen enkele andere vogel is mij zo dierbaar, en ik ben er zeker van dat ze altijd vreugde met zich meebrengen, waar ze ook gaan.”

Zuidenwind werkte samen met de zonnestralen, verwarmde en droogde de lucht en de grond en verleidde alle groeiende dingen om haast te maken. Hij floot zoete, vrolijke deuntjes, terwijl de zonnestralen de zaden, bladeren en bloemen aanraakten, en de een na de ander begon te bloeien, frisser en mooier dan ooit.

Maar het werk van Lente was nog niet klaar. Ze riep de Westenwind erbij, die hier en daar blies, de heuvels en weilanden aanveegde en de oude bladeren weghaalde die de hele winter nuttige dekens voor de planten waren geweest. Westenwind en de zonnestralen gingen naar de verste uithoeken van het bos en droogden de doorweekte mossen en boomstammen, en begroetten de dieren die zich de hele winter stil hadden gehouden, zoals beren, bosmarmotten en eekhoorns.

Westenwind floot een vrolijk deuntje. De zonnestralen scheen op hun helderst en het gladde water straalde pracht en praal uit. De ruisende beken murmelden als muziek, vissen schoten rond onder de rimpelingen van het water, kikkers zongen hun gorgelende lied, insecten speelden vrolijk in de lucht en vogels kwetterden overal naar elkaar.

De lente keek en luisterde, en keek nog eens over het land dat Winter zo kaal, stil en somber had achtergelaten. Zacht, groen gras bedekte nu de grond, en bloesems verfraaiden de boomgaarden, terwijl aan elke boom kleine frisse jonge bladerden fladderden en ritselden. Al haar mooie bloemen, van narcissen tot viooltjes, stonden op hun plaats, en er ontbrak er geen één.

Lente keek met vreugde rond. Haar werk was gedaan, want de wereld straalde van schoonheid. Ze glimlachte en zei tegen haar helpers: “Bedankt, kleine Regendruppels, en jij ook bedankt Oostenwind. Jullie hebben je werk goed gedaan. En jullie ook bedankt Zuidenwind en Westenwind, voor jullie hulp. Jullie hebben allemaal de aarde mooi gemaakt.”

De zonnestralen, de wind en de vogels juichten allemaal bij deze woorden, en Lente voelde zich gelukkig en tevreden. Ze wist dat ze haar werk goed had gedaan, en dat ze het niet zonder de hulp van haar vrienden had gekund. Ze keek er naar uit om te zien wat de rest van het seizoen zou brengen en om volgend jaar weer met haar helpers samen te werken.


Downloads