De springschoenen

Er was eens een klein meisje, Kitty genaamd, dat nooit wilde doen wat mensen haar vroegen. Ze zei altijd: “Ik wil niet” en “Ik kan niet.”

Op een dag gaf haar moeder haar een paar nieuwe schoenen; en na veel gedoe over het aantrekken zei Kitty, terwijl ze op de grond lag te trappen:

“Ik wilde dat dit zevenmijlslaarzen waren, zoals die van Jack de Reuzendoder; dan zou het gemakkelijk zijn om de hele tijd boodschappen te doen. Nu heb ik een hekel aan steeds moeten wandelen, en ik hou niet van nieuwe schoenen, en ik zal geen stap verzetten.”

Net toen ze dat zei, namen de schoenen een sprongetje en zetten ze haar zo plotseling op de been dat ze op slag even al haar ondeugendheid vergat. Ze stond naar deze merkwaardige schoenen te kijken; en de heldere knopen erop leken als ogen naar haar te knipogen, terwijl de hakken als een soort deuntje op de grond tikten. Voordat ze zich durfde te bewegen, riep haar moeder vanuit de kamer ernaast:

“Kitty, ren en zeg tegen de kok dat hij ook een taart moet maken voor het avondeten; ik ben het vergeten.”

“Ik wil niet,” begon Kitty, zoals gewoonlijk met een zeurderige stem.

Maar de woorden kwamen nauwelijks uit haar mond toen de schoenen opeens weer een sprong maakten en haar meenamen naar beneden en haar door de gang, bij de keukendeur lieten landen. Ze had bijna geen adem meer; maar ze gaf de boodschap door en draaide zich om, in een poging te zien of de schoenen haar überhaupt weer zelf zouden laten lopen. Dat ging aardig, totdat ze bij de porseleinkast kwam waar de cake stond. Het was haar verboden de cake aan te raken, maar ze vond het heerlijk om er een stukje van te nemen als ze kon. Nu merkte ze dat haar voeten vast aan de vloer vastzaten en niet konden worden bewogen totdat haar vader, die net langs het raam liep, zei:

“Jij kunt vast nog wel vóór schooltijd naar het postkantoor gaan om mijn brieven op te halen.”

“Ik kan niet,” begon Kitty; maar ze merkte dat ze het wel kon, want weg gingen de schoenen, met één sprong het huis uit, en ze draafde zo snel door de straat dat de oppas, die haar met haar hoed achterna rende, haar niet bij kon houden.

“Ik kan niet stoppen!” riep Kitty. En ze stopte pas toen de schoenen haar regelrecht naar het postkantoor hadden gebracht.

“Waarom heb jij zo’n haast vandaag?” vroeg de man, toen hij haar zonder hoed zag, helemaal roze en buiten adem, en haar gezicht vertrokken was alsof ze niet wist of ze moest lachen of huilen.

“Ik zal niemand over deze vreselijke schoenen vertellen, en ik zal ze uittrekken zodra ik thuiskom. Ik hoop dat ze in een langzaam tempo weer teruggaan, anders zullen de mensen denken dat ik gek ben”, zei Kitty tegen zichzelf terwijl ze de brieven pakte en wegging.

De schoenen liepen lekker mee tot ze bij de brug kwam; en daar wilde ze stoppen om naar een paar jongens te kijken in een boot, terwijl ze school en de brieven van haar vader vergat. Maar de schoenen wilden niet stoppen, ook al probeerde ze het, door zich zo hard als ze kon vast te houden aan de reling. Haar voeten gingen verder; en toen ze ging zitten, en ze sleepten haar nog steeds zo gestaag mee dat ze wel moest gaan, en ze stond op met het gevoel dat er iets heel vreemds aan deze schoenen was. Vanaf het moment dat ze het opgaf de schoenen te laten stoppen, verliep alles soepel en kwam ze op tijd thuis.

“Ik zal deze afschuwelijke dingen geen minuut meer dragen,” zei Kitty, terwijl ze op de stoep zat en probeerde de schoenen los te knopen.

Maar ze kon geen knoop in beweging krijgen, ook al deed ze alle moeite terwijl ze ondertussen rood van boosheid werd.

“Het is tijd om naar school te gaan” riep mama van boven, toen de klok negen sloeg.

“Dat doe ik niet!” zei Kitty boos.

Maar ze deed het wel; want de magische schoenen dansten al vooruit en lieten haar binnen vijf minuten achter haar schooltafeltje landen.

“Nou, ik ben in elk geval niet te laat; dat is een troost,” dacht ze.

Haar benen waren zo moe van het vele springen dat ze blij was stil te zitten; en dat beviel de juf, want meestal was ze de hele les druk. Maar in de pauze kwam ze weer in de problemen; want een van de kinderen gooide het huis van maïskolven, dat ze had gebouwd, omver, en maakte haar boos.

“‘Nu zal ik de jouw huis omver gooien, en kijken hoe dat jou bevalt, Dolly.”

Haar voet ging omhoog, maar hij kwam niet naar beneden; hij bleef in de lucht hangen, en daar stond ze dan, het leek net of ze ging dansen. De kinderen lachten toen ze haar zagen, en ze kon niets doen totdat ze haastig tegen Dolly zei:

“Laat maar zitten; je deed het niet express, ik zal het je vergeven.”

Toen ging de voet naar beneden en Kitty was er zo blij mee dat ze maar probeerde vriendelijk te zijn, uit angst voor een nieuwe grap van die vreselijke schoenen. Ze begon te begrijpen hoe ze werkten en dacht ze wilde proberen of ze enige macht over hen had. Dus toen een van de kinderen zijn bal wilde hebben, die over de heg was gestuiterd, zei ze vriendelijk:

“Misschien kan ik de bal voor je halen, Willy.”

En daar sprong ze soepel en licht over de heg heen, alsof ook zij een bal was.

“Hoe deed je dat?” riepen de jongens zeer verrast; want geen van hen durfde zo’n hoge sprong te wagen.

Kitty lachte en begon te dansen. Ze was blij en trots toen ze ontdekte dat er toch een goede kant aan de schoenen zat. Ze maakte gekke sprongen en stappen, het was prachtig om te zien; want het leek alsof haar voeten betoverd waren en vanzelf hun weg gingen. De kleine meisjes waren gecharmeerd en probeerden haar na te doen; maar dat kon niemand, en ze stonden in een kring naar haar te kijken tot de bel ging. Toen stormden ze allemaal naar binnen om de juf erover te vertellen.

Kitty zei dat het haar nieuwe schoenen waren en vertelde nooit hoe vreemd ze zich gedroegen, in de hoop nu een leuke tijd te hebben. Maar ze vergiste zich.

Op weg naar huis wilde ze even stoppen om de nieuwe pop van haar vriendin Bell te zien; maar bij de poort bleven haar voeten vastzitten, en ze moest haar wensen opgeven en meteen naar huis gaan, zoals mama haar had opgedragen te doen.

“Ga even lekkere aardbeien plukken voor het avondeten,” zei haar zus toen ze binnen kwam.

“Ik ben te…” Maar ze had geen tijd om haar zin af te maken, want de schoenen lieten haar met één sprong in het midden van de aardbeien landen.

“Ik zou net zo goed een sprinkhaan kunnen zijn als ik zo rond moet huppelen,” zei ze, terwijl ze vergat zich moe te voelen daar in de aangename tuin, waar de roodborstjes dichtbij bessen plukten en een koele wind de bladeren optilde.

Het schaaltje was al snel gevuld en ze wilde in de tuin blijven en er een paar eten, warm en zoet van de struik; maar de etensbel ging en weg ging ze, over de houtstapel, over het terras en de eetkamer in voordat de aardbei in haar mond half opgegeten was.

“Wat een haast heeft mijn kind toch vandaag” zei haar moeder. “Wil je wat spullen voor me naar de stad brengen?”

Kitty zat een tijdje heel stil, en niemand sprak tegen haar. Ze was aan het beslissen of ze op een prettige manier zou gaan of tegen haar wil als een sprinkhaan heen en weer geslingerd. Toen het eten voorbij was, zei ze met opgewekte stem:

“Ik zal gaan, mama; en als alle boodschappen gedaan zijn, mag ik dan op de terugweg door Sprookjesland, zoals wij het kleine bosje noemen waar de hoge varens groeien?”

“Ja, mijn lieve kind; als jij mij gehoorzaamt, zal ik jou graag een plezier doen.”

“Ik ben blij dat ik besloten heb braaf te zijn; nu ga ik zeker een leuke tijd hebben,” zei Kitty tegen zichzelf, terwijl ze weg draafde met een mand in de ene hand, een bundeltje kleding in de andere en wat geld in haar zak voor een arme oude vrouw die hulp nodig had.

De schoentjes gingen stilletjes mee en leken precies te weten waar ze moesten stoppen. De moeder van de zieke baby bedankte haar voor de zachte nachthemden; het arme meisje glimlachte toen ze de boeken zag; de hongerige kinderen verzamelden zich rond de mand met voedsel, als jonge vogels die graag gevoerd willen worden, en de oude vrouw gaf haar een prachtige roze schelp die haar matrozenzoon, uit de zee, mee naar huis had genomen.

Toen alle boodschappen gedaan waren, huppelde Kitty weg naar Sprookjesland en voelde zich heel gelukkig, zoals mensen altijd doen als ze aardige dingen hebben gedaan. Het was een heerlijke plek; want de varens vormden groene bogen die hoog genoeg waren voor kleine meisjes om onder te zitten, en de grond was bedekt met mooi groen mos en bloemen. Vogels vlogen rond in de dennen, eekhoorns babbelden in de eiken, vlinders zweefden hier en daar, en uit de vijver vlakbij kwam het kwaken van kikkers die met hun groene ruggen op de bemoste stenen lagen te zonnen.

“Ik vraag me af of ik de schoenen kan laten stoppen en rusten; het is hier zo koel en ik ben zo moe”, zei Kitty, toen ze bij de voet van een boom kwam.

De woorden waren nauwelijks uit haar mond of haar voeten vouwden zich onder haar, en daar zat ze op een kussen van mos, als de koningin van het bos op haar troon. Vlakbij haar spring iets op; en naar beneden kijkend zag ze een grote zwarte krekel, die haar nieuwsgierig aanstaarde.

“Niet te geloven! Ik dacht dat je een familielid was van mijn neef Sprinkhaan. Je kwam met zulke grote sprongen de heuvel af, net als hij; dus bleef ik staan om te vragen hoe het me je gaat,” zei de krekel met krakende stem.

“Ik ben geen sprinkhaan; maar ik heb vandaag sprookjesschoenen aan, zo zijn er vandaag nog meer dingen gebeurd die ik nooit eerder heb meegemaakt”, antwoordde Kitty, zeer verrast dat ze kon begrijpen wat de krekel zei.

“Het is midzomerdag en de feeën kunnen alle grappen uithalen die ze willen. Als je die schoenen niet aan had, zou je niet kunnen begrijpen wat ik zeg. Luister en hoor de eekhoorns praten, en de vogels en de mieren daar beneden. Maak van deze kans optimaal gebruik, want bij zonsondergang zullen je schoenen niet meer magisch zijn en is de pret voorbij.”

Terwijl de krekel praatte, hoorde Kitty allerlei kleine stemmetjes, zingend, lachend, kletsend en ze verstond elk woord wat ze zeiden. De eekhoorns babbelden vrolijk met elkaar terwijl ze rondrenden. De vogels zongen zachtjes. En de mieren spraken ernstig tegen elkaar terwijl ze zich in en uit hun huisjes haastten.

“Mieren werken altijd vreselijk hard, maar vlinders zijn veel mooier,” zei Kitty, terwijl ze met verwondering en plezier naar de stemmetjes luisterde.

Toen hoorde ze de kikkers zingen. “Lieve help! Wat zou ik daar in de modder met de groene kikkers moeten doen?” lachte Kitty, terwijl dit lied voor haar werd gezongen.

Een wolk van lieflijke gele vlinders vloog op uit een wilde rozenstruik en danste steeds hoger weg, totdat ze verdwenen in het licht achter het bos.

“Dat is beter dan haasje-over. Ik zou willen dat ik met mijn springschoenen ergens heen kon vliegen, in plaats van dat ze me de hele tijd ergens heen brengen om boodschappen te doen”, zei Kitty, terwijl ze de mooie glinsterende vlinders voorbij zag vliegen.

Op dat moment sloeg de klok, en weg gingen de schoenen, over de heuvel, de weg over, totdat ze bij de poort naar binnen stapten terwijl de theebel klonk. Kitty amuseerde de familie door te vertellen wat ze had gedaan en gezien; maar niemand geloofde het deel over Sprookjesland, en haar vader zei lachend:

“Ga door, mijn lieve kind, verzin jij maar kleine verhaaltjes, en langzamerhand word je misschien net zo beroemd als Hans Christian Andersen, wiens boeken je zo leuk vindt.”

“De zon gaat al snel onder en dan is mijn plezier voorbij; dus ik moet er gebruik van maken zolang ik kan”, dacht Kitty, en ze liep zo mooi door het gazon te walsen dat de hele familie kwam kijken.

“Ze danst zo goed dat ze wel naar de dansschool kan gaan,” zei haar moeder, blij met de mooie capriolen van haar kleine meisje.

Kitty was blij dat te horen; want ze had er zo naar verlangd om te gaan en dus bleef ze zo hard ze kon huppelen, zodat ze enkele van de sierlijke stappen kon onthouden die de schoenen maakten voordat de dag voorbij was.

“Kom, lieve kind, stop nu en ren naar bad en bed. Het is een lange warme dag geweest en je bent moe; ga dus vroeg slapen”, zei haar moeder, terwijl de zon met een zucht achter de heuvels onderging met haar laatste heldere glans, als de knipoog van een groot slaperig oog.

“Oh, alsjeblieft, nog een paar minuten,” begon Kitty, maar ze verdween als in een flits; want de schoenen brachten haar snel naar boven.

Tegen de tijd dat ze zich wilde uitkleden was de zon al helemaal ondergegaan, en de schoenen die ze uittrok waren weer gewone schoenen, want de midzomerdag was voorbij. Maar Kitty vergat nooit de kleine lessen die ze had geleerd: ze probeerde gewillig te gaan als haar iets opgedragen werd; ze herinnerde zich de mooie passen en danste als een fee; en het beste van alles was dat ze voor altijd van alle onschuldige en interessante kleine wezens in de bossen en velden hield, en telkens als haar werd verteld dat ze met ze mocht gaan spelen, haastte ze zich bijna net zo snel weg alsof ze nog steeds de springschoenen droeg!


Downloads