Vlinders

“Kijk eens hoe mooi! Oh lieve hemel, wat zijn ze prachtig! Er zijn er een paar waarvan de vleugels rood zijn gestreept op een granaat-kleurige achtergrond; er zijn er die helderblauw zijn met zwarte cirkels; anderen zijn zwavelgeel met oranje vlekken; weer anderen zijn wit omzoomd met goudkleur.

Ze hebben op hun voorhoofd twee fijne hoorns, twee antennes, soms net als een plukje veren. Onder hun hoofd hebben ze een slurfje, een zuignap zo fijn als een haar en in een spiraal gedraaid. Wanneer ze een bloem naderen, draaien ze hun slurfje los en steken deze in de bodem van de bloemkroon om een druppel honingachtige drank te drinken. Kijk eens hoe mooi! Oh lieve hemel, wat zijn ze toch prachtig! Maar als iemand erin slaagt ze aan te raken, worden hun vleugels dof en blijft tussen de vingers niets anders achter dan een fijn stof, vergelijkbaar met het stof van edele metalen.”

Nu vertelde oom Paul de kinderen de namen van de vlinders die rond de bloemen in de tuin vlogen. “Deze,” zei hij, “wiens vleugels wit zijn met een zwarte rand en drie zwarte vlekken, wordt de koolvlinder genoemd. Deze grotere, waarvan de gele vleugels met een zwarte band eindigen in een lange staart, aan de basis waarvan een groot roestkleurig oog en blauwe vlekken te vinden zijn, wordt de zwaluwstaart genoemd. Dit kleine exemplaar, hemelsblauw van boven, zilvergrijs van onder, besprenkeld met zwarte ogen in witte cirkels, met een rij roodachtige vlekken langs de vleugels, wordt de Argus genoemd.”

En oom Paul ging verder met het benoemen van de vlinders die door de felle zon naar de bloemen waren getrokken.

“De Argus zal wel moeilijk te vangen moeten zijn,” merkte Emile op. “Hij kan overal kijken; zijn vleugels zijn bedekt met ogen.”

“De mooie ronde vlekken die veel vlinders op hun vleugels hebben, zijn niet echt ogen, ook al worden ze zo genoemd; het zijn ornamenten, meer niet. Echte ogen, ogen om te zien, zitten in het hoofd. De Argus heeft er twee, net als alle andere vlinders”, antwoordde oom Paul.

“Claire vertelde mij,” zei Jules, “dat vlinders uit rupsen komen. Is dat waar, oom?”

“Ja, mijn kind. Elke vlinder is, voordat hij het sierlijke wezen wordt dat met prachtige vleugels van bloem naar bloem vliegt, een lelijke rups die met moeite vooruit kruipt. De koolvlinder, die ik zojuist heb laten zien, is dus eerst een groene rups, die op de kool blijft zitten en aan de bladeren knaagt. Boer Jacques kan je vertellen hoeveel moeite hij doet om zijn koolveld te beschermen tegen het vraatzuchtige insect; want zie je, rupsen hebben een vreselijke eetlust. De reden daarvan zul je snel leren.”

“De meeste insecten beginnen als rupsen. Als ze uit het ei komen, hebben ze een voorlopige vorm die later door een andere wordt vervangen. Ze worden als het ware tweemaal geboren: eerst onvolmaakt, saai, vraatzuchtig, lelijk; dan perfect, behendig en vaak met een bewonderenswaardige rijkdom en elegantie. In zijn eerste vorm is het insect een worm die de algemene naam larve draagt.”

“Je herinnert je misschien nog wel de leeuw van de bladluizen, het insect dat de luizen van de rozenstruik eet en wekenlang, zonder er genoeg van te krijgen, dag en nacht zijn woeste feesten voortzet. Welnu, deze larve is een larve die zichzelf zal veranderen in een kleine vleugelvlieg, de hemerobius, waarvan de vleugels van gaas zijn en de ogen van goud. Voordat het een mooi rood lieveheersbeestje met zwarte vlekken wordt, is dit mooie insect, dat ondanks zijn onschuldige uitstraling wel de luizen verplettert, eerst een heel lelijke worm, een leikleurige larve, bedekt met kleine punten, dol op plantenluizen.”

“De gekke junikever, die, als zijn poot aan een draad wordt vastgehouden, onhandig zijn vleugels uitslaat, en altijd voorbereidingen treft om op de melodie van ‘Vlieg, vlieg, vlieg!’ geluid te maken is in eerste instantie een witte kever. Een worm, een dikke larve, vet als spek, die onder de grond leeft, de wortels van planten aanvalt en onze gewassen vernietigt. De grote hert-kever, wiens kop is bewapend met dreigende onderkaken in de vorm van de hoorns van het hert, is in eerste instantie een grote worm die in oude boomstammen leeft. Hetzelfde geldt voor de Steenbok, hij is heel eigenaardig vanwege zijn lange antennes. En wat wordt er van de worm die in onze rijpe kersen wordt aangetroffen en die zo weerzinwekkend voor ons is? Het wordt een prachtige vlieg, zijn vleugels versierd met vier banden van zwart fluweel. En zo gaat het ook verder met anderen.”

“Welnu, deze begintoestand van het insect, deze worm, de eerste vorm van de ontwikkeling, wordt de larve genoemd. De prachtige verandering die de larve in een perfect insect verandert, wordt metamorfose genoemd. Rupsen zijn larven. Door metamorfose veranderen ze in prachtige vlinders waarvan de vleugels, versierd met de rijkste kleuren, ons met bewondering vervullen. De Argus, nu zo mooi met zijn hemelsblauwe vleugels, was eerst een arme, harige rups. De prachtige zwaluwstaart begon als een groene rups met zwarte strepen eroverheen en rode vlekken op de zijkanten. Uit dit onooglijke ongedierte zijn metamorfoses voortgekomen die verrukkelijke wezens hebben voortgebracht die alleen de bloemen qua elegantie kunnen evenaren.”

“Jullie kennen allemaal het verhaal van Assepoester. De zusjes zijn naar het bal vertrokken, heel trots en heel zelfverzekerd. Assepoester kijkt ze na met een hart vol verlangen terwijl ze de zware ketel vult. De peetmoeder arriveert en zegt: “Ga naar de tuin en haal een pompoen.” En zie, de uitgeholde pompoen verandert onder de toverstok van de peetmoeder in een vergulde koets. “Assepoester’” zegt ze opnieuw, “maak de muizenval open.” Zes muizen rennen eruit en zodra ze door de toverstaf worden aangeraakt, veranderen ze in zes prachtige gevlekte grijze paarden. Een bebaarde rat wordt een grote koetsier met een indrukwekkende snor. Zes hagedissen die achter de gieter lagen te slapen, worden groene lakeien, die onmiddellijk opspringen. Tenslotte worden ook nog de armoedige kleren van het arme meisje vervangen door gouden en zilveren kleding, bestrooid met edelstenen. Assepoester vertrekt naar het bal op glazen muiltjes. Zo was er een metamorfose. De rest van het verhaal kennen jullie natuurlijk al wel.”

Deze machtige fee voor wie het een spel is om muizen in paarden te veranderen, hagedissen in lakeien, lelijke kleren in weelderige gewaden, deze gracieuze fee die je verbaast met haar fantastische wonderkinderen, wat stelt zij dan voor, mijn lieve kinderen, in vergelijking met de werkelijkheid? De grote fee van de immer goede Moeder Natuur, die uit een kleine worm, die iedereen vies vindt, een wezen van verrukkelijke schoonheid weet te maken! Ze raakt met haar goddelijke toverstaf een ellendige harige rups aan en het wonder is volbracht, de rups is een vlinder met azuurblauwe vleugels, zelfs nog mooier dan de jurk van Assepoester.”


Downloads