Maya de Bij vliegt met de bloemenelf (11/17)

En dus gingen Maya en de bloemenelf samen op weg in de heldere midzomernacht. Wat was de kleine Maya blij dat ze op dit mooie witte wezen kon vertrouwen. Waar ze haar ook heen zou leiden, het zou goed zijn. Ze wilde de bloemenelf wel duizend vragen stellen maar durfde het niet. Toen ze door een rij bomen heen vlogen, zoemde er een donkere mot boven hen, zo groot en sterk als een vogel.

“Wacht even, alsjeblieft”, riep de bloemenelf. Maya was verrast om te zien hoe snel de mot reageerde.

Ze streken alledrie neer op een tak, met uitzicht op het maanverlichte landschap. De mot bewoog zijn vleugels alsof hij een koel windje over iemand liet waaien. Helderblauwe, schuine strepen markeerden zijn vleugels. Zijn hoofd leek van fluweel te zijn gemaakt met een gezicht als een mysterieus masker met donkere ogen. Hoe wonderlijk zijn deze wezens van de nacht! Een koude rilling ging door Maya heen die dacht dat ze de vreemdste droom van haar leven droomde.

“Jij bent echt mooi” zei Maya, die erg onder de indruk was, tegen de mot.

“Wie is jouw reisgenoot?” vroeg de mot aan de bloemenelf.

“Een Bij. Ik ontmoette haar, net toen ik mijn bloem verliet.”

De mot leek te beseffen wat dat betekende. Hij keek Maya bijna jaloers aan. “Jij bent echt een geluksvogel”, zei hij op een ernstige en mijmerende toon, terwijl hij zijn hoofd heen en weer schudde.

“Ach, ben jij verdrietig?” vroeg de warmhartige Maya.

De mot schudde zijn hoofd. “Nee, niet verdrietig.” En hij wierp Maya zo’n vriendelijke blik toe dat ze op dat moment graag vriendschap met hem had gesloten.

“Is de vleermuis nog in het buitenland, of is hij gaan rusten?” Dit was de vraag waarvoor de bloemenelf de mot had laten stoppen.

“O, hij is al lang gaan rusten. Je wilt het weten, nietwaar, vanwege jouw reisgenoot?”

De bloemenelf knikte. Maya wilde graag weten wat een vleermuis was maar de bloemenelf leek haast te hebben.

“Kom, Maya”, zei ze, “we moeten opschieten. De nacht is zo kort.”

“Zal ik je een deel van de weg dragen?” vroeg de mot.

“Een andere keer graag”, riep de bloemenelf.

“Dan zal het nooit gebeuren,” dacht Maya terwijl ze wegvlogen, “omdat de bloemenelf, bij het ochtendgloren, moet sterven.”

De mot bleef mijmerend op het blad zitten. “Ik heb zo vaak gehoord dat ik grijs en lelijk ben”, zei hij bij zichzelf. “En dat mijn patroon niet te vergelijken is met de pracht van de vlinder. Maar de kleine Bij zag iets moois in mij! En ze vroeg of ik verdrietig was. Nee ik ben niet verdrietig”, besloot hij.

Ondertussen vlogen Maya en de bloemenelf door de dichte struiken van de tuin. De koele adem van de dauw en het gedimde maanlicht maakten de bloemen en bomen sprookjesachtig mooi. Maya was er verbaasd over. Ze drukte de hand van de bloemenelf en keek haar aan. Een licht van geluk straalde uit de elfenogen.

“Wie had dit kunnen dromen!” fluisterde de kleine Bij.

Op dat moment zag ze iets dat haar een schok gaf. “O,” riep ze, “Kijk! Er is een ster gevallen! Het dwaalt rond en kan zijn weg niet terug vinden naar zijn plaats in de lucht.”

“Dat is een vuurvlieg,” zei de bloemenelf, zonder een glimlach.

Nu wist Maya ook waarom ze de bloemenelf zo aardig vond, de elf lachte haar nooit uit als ze iets verkeerd zei.

“Vuurvliegjes zijn rare wezentjes”, zei de bloemenelf. “Ze dragen altijd hun eigen lampje met zich mee en lichten het donker onder de struiken op, daar waar de maan niet schijnt. Later als we bij de mensen zijn, zul je ook kennismaken met een vuurvliegje.”

“Waarom?” vroeg Maja.

“Je zult het snel zien.”

Tegen die tijd daalden ze bijna neer op de grond in een prieel met jasmijn en abrikoos. Er klonk een zwak gefluister en de bloemenelf wenkte een vuurvliegje.

“Zou je zo goed willen zijn”, vroeg ze, “om ons een beetje licht te geven in dit donkere gebladerte?”

“Maar jouw gloed is veel helderder dan de mijne.”

“Dat denk ik ook”, riep Maya opgewonden.

“Ik moet mezelf in een blad wikkelen,” legde de elf uit, “anders zouden de mensen me zien en bang worden. Wij elfen verschijnen alleen in dromen aan mensen.”

“Ik begrijp het”, zei de vuurvlieg. “Ik zal doen wat ik kan maar zal dat grote beest, wat je bij je hebt, mij geen pijn doen?”

De elf schudde haar hoofd, en de vuurvlieg geloofde haar. Toen wikkelde de elf zich in een blad. Ze plukte een klein klokje uit het gras en zette dat als een helm op haar glanzende hoofd. Je zag alleen het kleine gezichtje nog, maar dat zou niemand opmerken. Ze vroeg de vuurvlieg op haar schouder te gaan zitten en met zijn vleugel zijn lampje aan één kant te dimmen.

“Kom nu”, zei ze, terwijl ze Maya’s hand pakte. “We kunnen beter hier naar boven klimmen.”

Terwijl ze tegen de wijnstok op klauterden, vroeg Maya: “Dromen mensen als ze slapen?”

“Ze dromen als ze slapen maar soms zelfs als ze wakker zijn. Hun dromen zijn altijd mooier dan hun leven.”

De elf legde nu haar kleine vinger op haar lippen, boog een klein bloeiend takje jasmijn opzij en duwde Maya zachtjes vooruit. “Kijk naar beneden,” zei ze zacht, “je zult nu zien wat je altijd al had willen zien.”

Maya en de elf zagen twee mensen. Op een bank, in de schaduw van het maanlicht, zaten een jongen en een meisje. Het hoofd van het meisje leunde op zijn schouder en de jongen hield zijn arm beschermend om haar heen. Ze zaten in volledige stilte. Maya staarde naar het meisje met gouden haren en rode lippen. Ze leek weemoedig maar ook heel gelukkig. Toen draaide ze zich naar de jongen om en fluisterde iets in zijn oor wat een magische glimlach op zijn gezicht toverde. Maya dacht dat alleen een aards wezen er zo uit kon zien. Uit zijn ogen straalde puur geluk.

“Nu heb ik het mooiste van mijn leven gezien”, fluisterde ze tegen zichzelf. “Ik weet nu dat de mensen op hun mooist zijn als ze verliefd zijn.”

Hoe lang Maya daar zat, wist ze niet maar toen ze omdraaide, was het lampje van de vuurvlieg gedoofd en de bloemenelf was verdwenen. En in de verte gloorde het daglicht.


Downloads