De zon kwam al op toen Maya wakker werd in haar toevluchtsoord in het bos. Het maanlicht, de krekel, de midzomernacht, de boself en de jongen en het meisje in het prieel leken een heerlijke droom. Toch was het nu bijna middag, dus was het allemaal echt geweest.
De zon brandde fel en Maya hoorde het gemengde koor van wel duizend insecten. Wat was er een verschil tussen wat die insecten wisten en wat zij wist! Ze was erg trots op haar avonturen en iedereen zou dat vast en zeker aan haar kunnen zien. Maar de zon scheen hetzelfde als altijd en er was niets veranderd. De insecten kwamen en gingen en vogels en vlinders dartelden rond in de bloemenweide.
Maya voelde zich plotseling verdrietig. Er was niemand in de wereld om haar vreugde en verdriet mee te delen. In plaats van zich bij de anderen te voegen, besloot ze naar het bos te gaan. Het bos, met zijn vele bomen en donkere paadjes, paste beter bij haar humeur.
Het bos heeft haar eigen mysteries die niemand vermoedt als ze op de paden lopen. Je moet daarvoor de takken van het kreupelhout opzij buigen en tussen de struiken door over het dikke mos gluren. De geheimen van het bos bevinden zich onder de bladeren en in de gaten van de boomstammen. Daar vindt je geluk en verdriet, vreugde en gevaar.
Maya begreep hier nog maar weinig van toen ze tussen de bomen door vloog. Het ene moment vloog ze in de schaduw, het andere moment in de glans van de zon die helder scheen op de varens en bramen. Na een tijdje vloog ze de bossen uit en verscheen er een groot graanveld dat in het zonlicht baadde. Ze ging op een tak van een berkenboom zitten aan de rand van het veld en staarde ademloos naar de zee van goud. Het graan golfde zachtjes heen en weer in de wind. Onder de berkenboom speelden een paar kleine bruine vlinders met wat blaadjes. Maya keek een tijdje naar hen.
“Dat moet echt leuk zijn”, dacht ze, “de kinderen in de bijkorf zouden ook zo kunnen spelen. Maar Cassandra zou het niet toestaan, ze is altijd zo streng.”
Nu ze aan thuis dacht, voelde Maya zich weer verdrietig. Ze stond op het punt erge heimwee te krijgen toen ze iemand naast haar hoorde zeggen: “Goedemorgen. Jij bent echt een gevaarlijk beest, lijkt me.”
Maya draaide zich geschrokken om. “Nee, hoor” zei ze, “ik heb besloten om geen gevaarlijk beest te zijn.”
Op haar blad zat een kleine halve bol in een rood/bruine kleur met zeven zwarte stippen en een piepklein hoofdje met heldere ogen. Maya zag dat het wezentje dunne beentjes had die zo fijn waren als draden. Ondanks zijn vreemde voorkomen, vond Maya hem meteen aardig.
“Mag ik vragen wie jij bent? Ik zelf ben Maya, van het volk van de bijen.”
“Bedoel je me te beledigen? Je hebt daar geen reden toe”, zei het schepsel.
“Maar waarom beledig ik je? Ik weet helemaal niet wie je bent”, riep Maya overstuur.
“Het is gemakkelijk om te zeggen dat je me niet kent. Nou, ik zal je geheugen eens opfrissen.” En het kleine ding begon langzaam rond te draaien.
“Bedoel je dat ik je stippen moet tellen?”
“Ja, als je wilt.”
“Zeven stippen”, zei Maya.
“Nou, weet je het nu nog niet? Onze familienaam is Septempuncta. Dit betekent in het Latijn zeven punten. Maar wij staan beter bekend onder de familienaam Lieveheersbeestjes. Mijn naam is Elvis en ik ben dichter van beroep. “
Maya, bang om zijn gevoelens weer te kwetsen, durfde niets meer te zeggen.
“Oh”, zei hij, “en ik leef van de zon, van de rust van de dag en van de liefde van de mensheid.”
“Maar eet jij dan niets?”, vroeg Maya verbaasd.
“Natuurlijk. Ik eet plantluizen. jij niet?”
“Nou, nee. Dat is…”
“Is wat?”
“Niet, normaal”, zei Maya verlegen.
“Tja, natuurlijk”, riep Elvis. “Als brave burger doe je natuurlijk alleen wat gewoon is. Maar wij dichters zijn anders. Heb je even tijd?”
“Jazeker”, zei Maya.
“Dan zal ik je een gedicht laten horen. Zit stil en sluit je ogen, zodat niets je aandacht afleidt. Het gedicht heet de “Vorm van de man” en is persoonlijk. Luister maar: “Je hebt mij niets misdaan. Je hebt me gevonden, maar dat doet er niet toe. Rond en lang. Met een schild. Dat zo snel als het licht beweegt. Van boven rond en puntig . Beneden zit het stevig vast”
“Hoe vindt je het gedicht?”, vroeg Elvis na een korte pauze. Er stonden tranen in zijn ogen en er klonk een trilling in zijn stem.
“De Vorm van de Man”, maakt echt indruk”, antwoordde Maya enigszins verlegen. Maar ze kende echt veel mooiere gedichten.
“Hoe vind je de vorm?”, vroeg Elvis met een melancholische glimlach. Hij leek overweldigd door het effect dat hij had voortgebracht.
“Lang en rond. Dat heb je zelf in het gedicht gezegd.”
“Ik bedoel de artistieke vorm, de vorm van mijn vers.”
“Oh ja. Ja, ik vond het heel goed.”
“Wat je bedoelt te zeggen, is dat het één van de beste gedichten is die je kent. De eerste vereiste in kunst is dat het iets nieuws moet bevatten. Denk je dat ook?”
“Zeker, zeker”, zei Maya, “ik denk…”
“Jouw geloof en vertrouwen in mij, overweldigen me. Maar ik moet nu gaan, want eenzaamheid is de trots van de dichter. Vaarwel.”
“Vaarwel”, herhaalde Maya, die echt niet wist waar het kleine wezen nu weer naar op zoek ging. Toen dacht ze: “Misschien is hij nog niet volgroeid want hij is nog erg klein.” Ze keek hem na terwijl hij zich over de tak haastte. Zijn kleine beentjes waren nauwelijks zichtbaar. En Maya staarde weer over het gouden graanveld waar de vlinders speelden. Het veld en de vlinders gaven haar veel meer plezier dan de gedichten van Elvis, het lieveheersbeestje.