De Tovenaar van Oz: Hoe Dorothy de Vogelverschrikker redde (3/24)

Toen Dorothy alleen werd gelaten, begon ze honger te krijgen. Dus ging ze naar de kast en sneed wat brood voor zichzelf, dat ze besmeerde met boter. Ze gaf ook wat aan Toto, pakte een emmer van de plank en droeg die naar het beekje en vulde hem met helder, bruisend water. Toto rende naar de bomen en begon te blaffen tegen de vogels die daar zaten. Dorothy ging hem halen en zag zulke heerlijke vruchten aan de takken hangen dat ze er wat van plukte, het was precies wat ze nog nodig had voor haar ontbijt.

Toen ging ze terug naar huis, en nadat ze zichzelf en Toto een flinke slok van het koele, heldere water had gegeven, begon ze zich klaar te maken voor de reis naar de Stad van Smaragd.

Dorothy had maar één andere jurk, maar die was schoon en hing aan een kapstok naast haar bed. Het was een jurk met witte en blauwe ruiten; en hoewel het blauw door het vele wassen wat vervaagd was, was het nog steeds een mooie jurk. Het meisje waste zichzelf, kleedde zich in de schone jurk en bond haar roze zonnedoek om haar hoofd. Ze pakte een mandje en vulde het met brood uit de kast. Ze legde er een witte doek overheen. Toen keek ze naar haar voeten en merkte hoe oud en versleten haar schoenen waren.

“Voor een lange reis zullen ze zeker niet volstaan, Toto” zei ze. En Toto keek met zijn kleine zwarte ogen naar haar gezicht en kwispelde met zijn staart om te laten zien dat hij begreep wat ze bedoelde.

Op dat moment zag Dorothy op tafel de zilveren schoenen liggen die aan de Heks van het Oosten hadden toebehoord.

“Ik vraag me af of ze mij passen,” zei ze tegen Toto. “Ze zouden ideaal zijn om een lange wandeling in te maken, want ze kunnen niet slijten.”

Ze trok haar oude leren schoenen uit en paste de zilveren schoenen, die haar zo goed pasten alsof ze voor haar gemaakt waren.

Eindelijk pakte ze haar mandje op.

“Kom mee, Toto,” zei ze. “We gaan naar de Stad van Smaragd en vragen de Geweldige Tovenaar van Oz hoe we weer naar Kansas kunnen komen.”

Ze sloot de deur, deed hem op slot en stopte de sleutel voorzichtig in de zak van haar jurk. En zo begon ze, terwijl Toto braaf achter haar aan draafde, aan haar reis.

Er waren verschillende wegen in de buurt, maar het duurde niet lang voordat ze de weg vond die geplaveid was met gele stenen. Binnen korte tijd liep ze vlot richting de Stad van Smaragd, terwijl haar zilveren schoenen vrolijk tikten op de harde, gele weg. De zon scheen helder en de vogels zongen lieflijk, en Dorothy voelde zich lang niet zo naar als dat je zou denken van een klein meisje dat plotseling uit haar eigen land was weggevoerd en midden in een vreemd land was neergestreken.

Terwijl ze verder liep, was ze verrast om te zien hoe mooi het land om haar heen was. Er waren fraaie hekken aan de zijkanten van de weg, geschilderd in een sierlijke blauwe kleur, en daarachter lagen velden met graan en groenten in overvloed. Blijkbaar waren de Dwergen goede boeren en konden ze grote gewassen verbouwen. Af en toe passeerde ze een huis, en de mensen kwamen naar buiten om naar haar te kijken en diep te buigen terwijl ze voorbijging; want iedereen wist dat zij het was geweest die de boze heks had vernietigd en hen uit hun slavernij had bevrijd. De huizen van de Dwergen waren vreemd uitziende woningen, want ze waren allemaal rond, met een grote koepel als dak. Ze waren allemaal blauw geverfd, want in dit land van het Oosten was blauw de favoriete kleur.

Tegen de avond, toen Dorothy moe was van haar lange wandeling en zich begon af te vragen waar ze de nacht moest doorbrengen, kwam ze bij een huis dat groter was dan de rest. Op het groene gazon ervoor dansten veel vrolijke mannen en vrouwen. Vijf kleine violisten speelden zo luid mogelijk, en de mensen lachten en zongen, terwijl een grote tafel vlakbij vol stond met heerlijk fruit en noten, taarten en cakes en nog veel meer lekkers om te eten.

De mensen begroetten Dorothy vriendelijk en nodigden haar uit voor het avondeten en om bij hen de nacht door te brengen; want dit was het huis van een van de rijkste Dwergen van het land, en zijn vrienden waren samen met hem bijeengekomen om hun vrijheid van de slavernij van de Boze Heks te vieren.

Dorothy at een stevig avondmaal en werd bediend door de rijke Dwerg zelf, wiens naam Boq was. Toen ging ze op een bank zitten en keek hoe de mensen dansten.

Toen Boq haar zilveren schoenen zag, zei hij: “Je moet een grote tovenares zijn.”

“Waarom?” vroeg het meisje.

“Omdat je zilveren schoenen draagt en de boze heks hebt gedood. Bovendien zit er wit in je jurk, en alleen heksen en tovenaressen dragen wit.”

“Mijn jurk is blauw-wit geruit,” zei Dorothy, terwijl ze de vouwen erin gladstreek.

“Het is aardig van je om dat te dragen,” zei Boq. “Blauw is de kleur van de Dwergen, en wit is de heksenkleur. Dus we weten dat je een vriendelijke heks bent.”

Dorothy wist niet wat ze hierop moest zeggen, want alle mensen leken te denken dat ze een heks was, en ze wist heel goed dat ze maar een gewoon klein meisje was dat door een tornado in een vreemd land was terechtgekomen.

Toen ze moe was van het kijken naar het dansen, leidde Boq haar naar het huis, waar hij haar een kamer gaf met een mooi bed erin. De lakens waren gemaakt van blauwe stof en Dorothy sliep heerlijk tot de ochtend, met Toto opgerold op het blauwe kleed naast haar.

Ze at een stevig ontbijt en keek naar een kleine Dwerg-baby, die met Toto speelde en aan zijn staart trok en kraaide en lachte op een manier die Dorothy enorm amuseerde. Toto was voor alle mensen een bijzonder object, want ze hadden nog nooit een hond gezien.

“Hoe ver is het naar de Stad van Smaragd” vroeg het meisje.

“Dat weet ik niet,” antwoordde Boq ernstig, “want ik ben er nog nooit geweest. Het is beter voor mensen om uit de buurt van Oz te blijven, tenzij ze zaken met hem moeten doen. Maar het is een lange weg naar de Stad van Smaragd, en het zal je vele dagen kosten. Het land hier is rijk en aangenaam, maar je moet door ruige en gevaarlijke plaatsen reizen voordat je het einde van je reis bereikt.”

Dit baarde Dorothy een beetje zorgen, maar ze wist dat alleen de Geweldige Tovenaar van Oz haar kon helpen weer naar Kansas te gaan, dus besloot ze dapper om niet terug te keren.

Ze nam afscheid van haar nieuwe vriend en vervolgde haar weg opnieuw over de weg van gele bakstenen. Toen ze enkele kilometers had afgelegd, bedacht ze dat ze zou stoppen om uit te rusten, dus klom ze op een hek naast de weg en ging daar zitten. Achter het hek lag een groot maïsveld, en niet ver daarvandaan zag ze een Vogelverschrikker, hoog op een paal geplaatst om de vogels van het rijpe maïs weg te houden.

Dorothy leunde met haar kin op haar hand en staarde peinzend naar de Vogelverschrikker. Zijn hoofd was een kleine zak gevuld met stro, met ogen, een neus en een mond erop geschilderd om het een gezicht voor te laten stellen. Op zijn hoofd zat een oude, puntige blauwe hoed, die van een of andere Dwerg was geweest, en de rest van de figuur was een blauw pak, versleten en vervaagd, dat ook met stro was gevuld. Aan de voeten zaten een paar oude laarzen met blauwe bovenkanten, zoals iedere man in dit land droeg, en de figuur werd boven de maïsstengels uitgetild door middel van de paal die langs zijn rug stak.

Terwijl Dorothy in het geschilderde gezicht van de Vogelverschrikker keek, was ze verrast toen ze zag dat een van de ogen langzaam naar haar knipoogde. Ze dacht eerst dat ze zich vergiste, want geen van de vogelverschrikkers in Kansas knipoogde ooit; maar even later knikte de figuur vriendelijk naar haar. Toen klom ze van het hek af en liep er naar toe, terwijl Toto om de paal heen rende en blafte.

“Goedendag,” zei de Vogelverschrikker met nogal hese stem.

“Spreek jij?!” vroeg het meisje verwonderd.

“Zeker,” antwoordde de Vogelverschrikker. “Hoe gaat het met u?”

“Met mij gaat het best goed, dank u,” antwoordde Dorothy beleefd. “Hoe gaat het met u?”

“Ik voel me zo niet lekker,” zei de Vogelverschrikker met een glimlach, “want het is erg vervelend om hier dag en nacht vast te zitten om kraaien te verjagen.”

“Kun je niet naar beneden komen?” vroeg Dorothy.

“Nee, want deze paal zit in mijn rug. Als u alstublieft de paal wilt weghalen, zal ik u zeer dankbaar zijn.”

Dorothy strekte beide armen uit en tilde de figuur van de paal, dat lukte gemakkelijk omdat hij gevuld was met stro en daarom was hij vrij licht.

“Hartelijk dank,” zei de Vogelverschrikker, toen hij op de grond was gezet. “Ik voel me als een nieuwe man.”

Dorothy was hier verbaasd over, want het klonk vreemd om een opgezette man te horen praten, en hem te zien buigen en naast haar te zien lopen.

“Wie ben je?” vroeg de Vogelverschrikker toen hij zich had uitgestrekt en gaapte. “En waar ga je naar toe?”

“Mijn naam is Dorothy,” zei het meisje, “en ik ga naar de Stad van Smaragd om de Geweldige Oz te vragen mij terug te sturen naar Kansas.”

“Waar is de Stad van Smaragd?” vroeg hij. “En wie is Oz?”

“Oh, weet je dat niet?” vroeg ze verbaasd.

“Nee inderdaad. Ik weet niets. Zie je, ik zit vol met stro, dus ik heb helemaal geen hersens,” antwoordde hij droevig.

“Oh,” zei Dorothy, “het spijt me heel erg voor je.”

“Denk je,” vroeg hij, “als ik met jou naar de Stad van Smaragd ga, dat Oz mij wat hersens kan geven?”

“Dat weet ik niet,” antwoordde ze, “maar je mag gerust met me meekomen, als je wilt. Als Oz je geen hersens geeft, zul je in elk geval niet slechter af zijn dan nu.”

“Dat is waar,” zei de Vogelverschrikker. “Weet je,” vervolgde hij vertrouwelijk, “ik vind het niet erg dat mijn benen, armen en lichaam vol stro zitten, want zo kan ik niet gewond raken. Als iemand op mijn tenen trapt of een speld in mij steekt, maakt dat niet uit, want ik voel het niet. Maar ik wil niet dat mensen mij een dwaas noemen, en als mijn hoofd gevuld blijft met stro in plaats van met hersens, zoals dat van jou, hoe kan ik dan ooit iets weten?”

“Ik begrijp hoe je je voelt,” zei het kleine meisje, dat echt medelijden met hem had. “Als je met me meegaat, zal ik Oz vragen alles te doen wat hij kan voor je.”

“Bedankt,” antwoordde hij dankbaar.

Ze liepen terug naar de weg. Dorothy hielp hem over het hek en ze liepen over het pad van gele baksteen naar de Stad van Smaragd.

Toto vond deze toevoeging aan gezelschap aanvankelijk niet leuk. Hij snuffelde rondom de Vogelverschrikker alsof hij vermoedde dat er misschien een nest ratten in het stro zat, en gromde vaak onvriendelijk tegen hem.

“Let maar niet op Toto,” zei Dorothy tegen haar nieuwe vriend. “Hij bijt nooit.”

“Oh, ik ben niet bang,” antwoordde de Vogelverschrikker. “Hij kan het stro niet beschadigen. Laat mij die mand voor je dragen. Ik vind het niet erg, want ik kan niet moe worden. Ik zal je een geheim vertellen,” vervolgde hij terwijl hij verder liep. “Er is maar één ding in de wereld waar ik bang voor ben.”

“Wat is dat?” vroeg Dorothy; “De boer die jou heeft gemaakt?”

“Nee,” antwoordde de Vogelverschrikker; “voor een aangestoken lucifer.”


Downloads