De storm

Het was een erg warme dag toen oom Paul en Jules vertrokken. Met een brandende zon waren ze er namelijk zeker van dat ze de rupsen in hun zijden zakjes zouden vinden. Hierin zoeken de rupsen hun toevlucht om zich te beschermen tegen het licht dat te fel voor hen is. Op een vroeger of later tijdstip konden de nesten leeg zijn en zou de reis voor niets zijn.

Met een hart vol naïeve vreugde die bij zijn leeftijd hoorde en zijn geest in beslag genomen door de rupsen, liep Jules in een goed tempo door en vergat de hitte en vermoeidheid. Hij had zijn das losgemaakt en zijn blouse open geknoopt. Een stok, door zijn oom uit de heg geknipt, diende als derde been.

Intussen tsjilpten de krekels luider dan normaal; de kikkers kwaakten luider in de vijvers; de vliegen werden steeds plageriger en soms blies er ineens een zuchtje wind over de weg en deed een wervelende stofkolom opwaaien. Jules merkte deze tekenen niet op, maar zijn oom wel, en hij keek af en toe naar de lucht. Een massa roodachtige mist in het zuiden leken hem enige zorgen te baren. “Misschien krijgen we regen,” zei hij, “we moeten opschieten.”

Omstreeks drie uur waren ze bij het dennenbos. Oom Paul sneed een tak af met daarop een prachtig nest. Hij had het goed geraden: alle rupsen waren teruggekeerd naar hun verblijfplaats, waarschijnlijk in afwachting van slecht weer. Daarna gingen ze in de schaduw van een groep dennen zitten om even uit te rusten en babbelden verder over de rupsen.

“Je vertelde,” zei Jules, dat de processierupsen hun nest verlaten om zich over de dennen te verspreiden en de bladeren op te eten. Ik zie nu een groot aantal takken die bijna zijn gereduceerd tot stokjes droog hout. Kijk naar die den waar ik naar wijs; hij is half ontdaan van bladeren, alsof er vuur overheen is gegaan. Ik hou van de manier waarop de processierupsen zich voortbewegen, maar ik heb echt medelijden met die mooie bomen die verwelken onder de tanden van die ellendige rups.”

“Als de eigenaar van deze dennen zijn belangen beter zou begrijpen,” antwoordde oom Paul, “zou hij in de winter, als de rupsen in hun zijden zakjes zitten, de nesten laten verzamelen en verbranden, om daarmee het verfoeilijke ras te vernietigen dat aan de jonge scheuten zal knagen en de ontwikkeling van de boom zal tegenhouden. In onze boomgaarden is de schade nog veel groter. Diverse rupsen leven in grote gezelschappen op onze fruitbomen en spinnen nesten op dezelfde wijze als de processierupsen.

Als de zomer aanbreekt, verspreidt het uitgehongerde ongedierte zich over de bomen en vernietigt bladeren, knoppen en scheuten. Binnen een paar uur wordt de boomgaard geschoren en wordt de oogst vernietigd in zijn ontluikende toestand. Het is dus noodzakelijk om goed uit te kijken naar rups-nesten, deze vóór de lente uit de boom te halen en te verbranden, zodat er niets kan ontsnappen. De toekomst van het gewas hangt ervan af. Het is een geluk dat verschillende soorten wezens, vooral kleine vogels, ons te hulp komen in deze strijd tussen de mens en de rups; anders zou de rups, sterker dan de mens vanwege zijn oneindige aantal, onze gewassen verwoesten. Maar we zullen het een andere keer nog verder over de kleine vogels hebben; de lucht is dreigend, er komt slecht weer, we moeten gaan.”

“Kijk hoe de roodachtige mist in het zuiden, die elk moment dikker en donkerder wordt, nu een grote zwarte wolk is geworden aan de hemel. De wind gaat eraan vooraf en buigt de toppen van de dennen als de halmen in een graanveld. Uit de grond stijgt de geur van stof op die de droge aarde aan het begin van een storm afgeeft.”

“We moeten er niet eens over denken om nu nog verder te gaan” waarschuwde oom Paul. “De storm komt eraan en zal binnen een paar minuten bij ons zijn. Laten we ons haasten en onderdak zoeken.”

Regen vormde zich in de verte als een schemerig gordijn dat zich helder door de lucht uitstrekte. Het wateroppervlak bewoog zich snel voort; het zou het snelste racepaard kunt verslaan. De storm was gekomen. Hevige bliksemflitsen doorkruisten de lucht en de donder brulde in de verte.

Bij een donderslag, zwaarder dan de anderen, schrok Jules op. “Laten we hier blijven, oom,” zei het bange kind. “Laten we onder deze grote, bossige den blijven. Het regent hier niet, hier zijn we overdekt.”

“Nee, mijn beste jongen”, antwoordde zijn oom, die merkte dat ze zich midden in de storm bevonden nu. “Laten we weggaan van deze gevaarlijke boom.”

En terwijl hij Jules bij de hand nam, leidde hij hem haastig door de hagel en regen. Voorbij het bos wist oom Paul een hol dat in de rots was uitgehold. Ze kwamen daar aan op het moment dat de storm in al zijn kracht losbrak.

Ze waren er al een kwartier, stil door het plechtige schouwspel van de storm, toen een vuurflits, met verblindende helderheid, de donkere wolk in een zigzaglijn doormidden scheurde en tegen een boom sloeg met een angstaanjagende ontploffing. Het gebeurde met zoveel kracht en geweld dat je zou hebben kunnen denken dat de hele hemel naar beneden viel. Het angstaanjagende schouwspel was in een oogwenk voorbij. Wild van angst had Jules zich met gevouwen handen op zijn knieën laten vallen. Hij huilde en bad. Maar de rust van zijn oom werd er in het geheel niet door verstoord.

“Houd moed, mijn beste jongen,” zei oom Paul zodra de eerste schrik voorbij was. “Laten we elkaar omhelzen en God danken dat Hij ons veilig heeft gehouden. Wij zijn zojuist aan een groot gevaar ontsnapt; de bliksemschicht trof namelijk de boom waaronder we eerst wilden schuilen.”

“Oh, wat was ik bang, oom!” riep de jongen. “Ik dacht er zelfs aan dat ik zou kunnen sterven. Toen u erop stond om ondanks de regen weg te rennen, wist u toen dat de bliksemschicht die boom zou raken?

“Nee, mijn lieve jongen, ik wist er niets van, en niemand kon het weten; alleen om een of andere reden was ik bang om in de buurt van de grote vertakte den te zijn, en mijn intuïtie zei me op zoek naar een minder gevaarlijke schuilplaats.”

“Zul je me nog een keer precies uitleggen waarom je nou de gevaarlijke beschutting van de boom hebt vermeden, oom?”

“Heel graag, maar dan als we allemaal samen zijn, zodat iedereen er het kan horen. Niemand mag het gevaar negeren dat je loopt als je tijdens een storm onder een boom schuilt.”

Intussen was de regenwolk met zijn bliksemschichten en donderslagen de verte ingetrokken. Aan de ene kant ging de zon stralend onder; aan de andere kant, in de nasleep van de storm, boog de regenboog zijn immense heldere kleurenboog over de aarde. Oom Paul en Jules gingen weer op weg, zonder ooit het beroemde rupsennest te vergeten, dat hen het leven had kunnen kosten.


Downloads