Deel 3: Bob en Betty’s zomer met Kapitein Hawes

Het wrak

Voor de kinderen was de zee met zijn vele veranderingen een heel nieuw gezicht. De ene dag was de zee plat, kalm en glanzend, als een grote spiegel. Maar het water kon, door een briesje, snel veranderen naar verschillende tinten blauw. Een andere dag waren er witte schuimkoppen te zien en opspattend water, als de wind sterker werd.

En de zee was zoo groot! Kapitein Hawes verzekerde hen dat het nog groter was dan het leek. Hij vertelde hen ook dat als ze naar de verre rand van de hemel zouden gaan, ze nog een zee zouden zien die net zo groot was en dat het vele, vele dagen zou duren om naar de andere kant van de zee over te steken.

Als de wind hoog blies en de golven tegen de rotsen sloegen en de witte nevel opsteeg, nam hij ze mee naar het strand om de storm te bekijken en de branding te zien binnenrollen. Natuurlijk was het dan tijd voor rubberen laarzen en regenpetten en regenjassen, zoals de zeelieden dragen in ruig weer.

Op een dag tijdens een hevige storm aan de oostkust, toen ze nauwelijks rechtop konden blijven staan door de wind, zagen ze een zeilschip vergaan op de rotsen. Iedereen aan wal was enorm geschrokken. De reddingsboot met zijn dappere bemanning ging snel op weg om de matrozen te redden, die zich vastklampten aan de rand van het schip, wachtend op hulp. Ze werden allemaal gered, maar het schip was verloren en sloeg kapot tegen de rotsen.

Zo kwam een groot aantal stevige schepen vaker aan hun einde, zei de Kapitein tegen de kinderen. Dit was wat er nu eenmaal gebeurde op zee. Een paar dagen later, toen de storm voorbij was en de zee weer kalm werd, roeide Kapitein Hawes met de kinderen naar de rotsachtige punt om het wrak te bekijken. Hier lag het gestrande schip stevig ingeklemd tussen de rotsen. Haar masten waren weg, ze was in meerdere stukken gebroken en de rafels van de zeilen wapperden in het rond. Het goede vaartuig had ooit gevaren, maar was nu een waardeloos wrak.

En toen de Kapitein eenmaal begonnen was met zijn verhalen, vertelde hij hen nog meer lange en opwindende verhalen over zijn verschillende reizen en avonturen, en over de wakken die hij had gezien.

De hijsmannen

Dit leven aan zee sprak eindeloos tot de verbeelding van de kinderen en bood een nooit aflatende hoeveelheid prachtige dingen om te zien en te leren. Op een dag zei Kapitein Hawes: “Nu zullen we naar de kade gaan en naar de hijsmannen gaan kijken die het nieuwe schip, dat we te water zagen gaan, verder af gaan maken.

Je begrijpt natuurlijk wel dat de kinderen dat maar wat graag wilden. Kapitein Hawes, die iedereen kende en overal welkom was, nam ze mee aan boord en liet ze alles zien, van de boeg tot de achtersteven. En alles aan het schip was zo goed op maat gemaakt dat de kinderen zich hier voortdurend over verwonderden. Hoog boven in de mast krioelde het van de mannen die, op duizelingwekkende hoogte, gevaarlijke stunts uithaalden om de zeilen en touwen vast te maken.

De kinderen keken ademloos toe.

Buiten op de werven waren zeelieden bezig de nieuwe zeilen, die gemaakt werden op de zeilzolder, in de goede vorm te leggen. Het hele werk leek een wonderbaarlijke wirwar van lijnen en touwen en zeildoek die allemaal in de knoop zaten. Kapitein Hawes probeerde uit te leggen wat elk touw betekende en hoe het werd gebruikt. Maar het waren er teveel en het was allemaal erg verwarrend. Elk touw, zei hij, had zijn eigen naam. Elke zeeman moest de naam  van het touw precies kennen om zijn werk te kunnen doen.

De hijsmannen maakten kleine touwladders van de reling tot de dwarsbomen van het schip door kleine dunne lijnen aan de zware koorden te vast te sjorren. Deze lijnen moesten natuurlijk de grote masten op hun plaats houden. De kinderen verwonderden zich er allemaal over, maar begrepen lang niet alles.

Vooral Bob was hier geïnteresseerd in, want klimmen begreep hij wel, en dit klimmen was nog veel en veel hoger dan wat de grootste jongen van zijn school kon doen.

De kok liet hen de kombuis zien en dat vonden ze ook enorm leuk. De kombuis is de keuken op een schip. Het is een klein keurig kamertje, met handige planken en kastjes waarin alles wat nodig is, op het gebied van koken, opgeborgen kan worden. Borden, schalen, potten en pannen. De kachel was stevig vastgeketend zodat er geen gevaar voor brand zou zijn bij een harde storm.

Voor Betty was de kombuis het meest leukste deel van het schip. Ze kreeg onmiddellijk zin om te koken en vond het maar een beetje gek om een zeeman te zien koken.

Walvisvangst

De stadskinderen werden nooit moe van de reisverhalen van Kapitein Hawes, en de Kapitein, met zulke goede luisteraars, werd er nooit moe van om erover te vertellen. Dus zo vormen ze een perfecte combinatie.

Hij vertelde hoe hij als jonge man op walvisjacht ging. “Natuurlijk weten jullie wat walvissen zijn, het zijn grote zeedieren. Je zou ze eigenlijk geen vissen kunnen noemen, ze zijn vaak zo lang als een huis. Deze enorme wezens leven in de noordelijke en zuidelijke zeeën. Maar eens was er een keer een walvis verdwaald. Deze kwam in een baai terecht, niet ver van hier.” Nu waren de kinderen echt enthousiast. “O, als er deze zomer maar één zou komen!”, riepen ze. De Kapitein zei dat er een kans zou zijn maar dat ze er niet op moesten rekenen. 

Toen het schip de verre zeeën bereikte waar walvissen te vinden waren, werden er “uitkijkmatrozen”  boven op de mast gestationeerd om naar de walvissen uit te kijken. Toen er één werd gezien, riep de uitkijkmatroos: “Kijk de walvis spuit water.” Want de walvissen hebben de gewoonte om water op te spuiten wanneer ze naar de oppervlakte komen om te ademen. Dan werden de boten neergelaten en gingen de matrozen achter de walvis aan. Dan naderden ze hem en roeiden ze zo dichtbij als ze durfden. De harpoenier die op de boeg van de boot stond, slingerde dan zijn harpoen in de zijkant van het grote dier.

De walvis maakte meteen grote opschudding, hij klapperde met zijn staart en sloeg met zijn vinnen tegen het water, en dook toen diep naar beneden. De matrozen trokken dan aan het touw, dat aan de harpoen was vastgemaakt, als de walvis naar beneden ging. Soms moesten ze het touw zelfs doorsnijden om niet onder water te worden gesleept. Maar als dit niet gebeurde, kwam de walvis na een tijdje naar boven en begon de boot met een geweldige snelheid voort te slepen. Na verloop van tijd zou hij moe worden en zou de boot weer dichterbij worden geroeid en dan zou een harpoen in zijn zijkant worden gestoken totdat hij helemaal dood was.

Het was allemaal opwindend en gevaarlijk werk, want soms viel de walvis de boot aan en versplinterde hem met een klap van zijn staart, en de mannen, vaak zwaar gewond, werden dan in zee gegooid en verdronken soms. De dode walvis werd naar het schip gesleept. Als het schip aan de kant afgemeerd was, werd het lichaam in stukken gesneden. De grote stukken vetspek werden gesmolten in potten boven het vuur op het dek.  De olie liep weg in vaten en deze werden in het ruim opgeborgen.


Downloads