Heel lang geleden, toen onze grootvaders kleine kinderen waren, was er eens een dokter; en zijn naam was Dolittle – dokter John Dolittle.
Hij woonde in een klein stadje genaamd De-Plas-bij-het-Moeras. Alle mensen, jong en oud, kenden hem goed van gezicht. En als hij met zijn hoge hoed over straat liep, zei iedereen: “Kijk, daar gaat de dokter! Hij is een slimme man.” En de honden en de kinderen renden allemaal naar hem toe en volgden hem; en zelfs de kraaien die in de kerktoren woonden, kraaiden en knikten met hun kop.
Het huis waarin hij woonde, aan de rand van de stad, was vrij klein; maar zijn tuin was erg groot en had een breed gazon en stenen stoelen en treurwilgen die over de waterkant hingen. Zijn zus, Sarah Dolittle, deed het huishouden voor hem; maar de dokter zorgde zelf voor de tuin.
Hij was dol op dieren en hield veel soorten huisdieren. Behalve de goudvis op de bodem van de vijver in zijn tuin, had hij konijnen in de voorraadkast, witte muizen in zijn piano, een eekhoorn in de linnenkast en een egel in de kelder. Hij had ook een koe met een kalf en een oud kreupel paard van vijfentwintig jaar en kippen en duiven en twee lammeren en nog vele andere dieren. Maar zijn favoriete huisdieren waren Dab-Dab de eend, Jip de hond, Gub-Gub het babyvarken, Polynesië de papegaai en de uil Too-Too.
Zijn zus mopperde altijd over al die dieren en zei dat ze het huis vies maakten. En op een dag, toen een oude dame met reuma de dokter kwam bezoeken, zat ze per ongeluk op de egel, die op de bank lag te slapen. De oude dame kwam nooit meer terug om de dokter te bezoeken. Ze reed liever elke zaterdag helemaal naar Oxenthorpe, een andere stad op 16 kilometer afstand, om een andere dokter te zien.
Toen kwam zijn zus, Sarah Dolittle, naar hem toe en zei:
“John, hoe kun je verwachten dat zieke mensen je komen bezoeken als je al deze dieren in huis houdt? Een goede dokter maar zijn salon zit vol egels en muizen. Wie wil dat nou? Dat is nu de vierde persoon die deze dieren hebben verdreven. Jonkheer Jenkins en de dominee zeggen ook al dat ze niet meer in de buurt van je huis zullen komen – hoe ziek ze ook zijn. We worden elke dag armer. Als je zo doorgaat, wil geen van de beste mensen jou nog als dokter hebben.”
“Maar ik hou meer van de dieren dan van de alleraardigste en beste mensen”, zei de dokter.
“Je bent belachelijk”, zei zijn zus en liep de kamer uit.
Dus naarmate de tijd verstreek, kreeg de dokter steeds meer dieren als bezoekers; en het aantal mensen dat hem kwamen bezoeken, werd steeds minder. Tot hij uiteindelijk niemand meer over had – behalve de Kattenvleesman, die geen bezwaar had tegen dieren. Maar de Kattenvleesman was niet erg rijk en hij werd maar één keer per jaar ziek – met Kerstmis. Dan gaf hij de dokter zes muntstukken voor een fles medicijnen.
Zes muntstukken per jaar was niet genoeg om van te leven – zelfs in die tijd, lang geleden, niet. Als de dokter niet wat geld in zijn spaarpot had gespaard, weet niemand wat er zou zijn gebeurd.
En hij kreeg steeds meer huisdieren; en natuurlijk kostte het veel om ze te voeren. En het geld dat hij had gespaard, werd steeds minder.
Toen verkocht hij zijn piano en liet de muizen in een bureaulade wonen. Maar het geld dat hij daarvoor kreeg begon ook op te raken, dus verkocht hij het bruine pak dat hij op zondag droeg en werd steeds armer en armer.
En nu, als hij met zijn hoge hoed over straat liep, zeiden de mensen tegen elkaar: “Kijk, daar gaat John Dolittle! Er was een tijd dat hij de bekendste dokter in het westen was – kijk naar hem nu – Hij heeft geen geld en zijn kousen zitten vol gaten!”
Maar de honden en de katten en de kinderen renden nog steeds naar hem toe en volgden hem door de stad – hetzelfde als ze hadden gedaan toen hij rijk was.