De Gelukssteen

Er was eens een jongen die een gelukssteen op de weg vond. En wist hij wat het was? Ja hoor, hij wist het en hij was erg trots op zijn vondst. En hoe wist hij het? Omdat er een witte band omheen liep, net zoals elke gelukssteen had sinds het ontstaan van de wereld.

“Mijn fortuin is zo goed als verdiend,” zei hij, en terwijl hij de steen in zijn zak stopte, liep hij vrolijk fluitend weg.

Het was een zomerochtend en de jongen was op weg naar de weide van een boer, om te hooien. Maar zodra hij de gelukssteen in zijn zak had, begon hij te denken dat er van alle dagen in het jaar geen dag zo goed was als deze voor een dagje vrij.

“Een man die geluk met zich meedraagt, hoeft niet te zwoegen,” zei hij tegen zichzelf, en hij ging onder een boom langs de weg zitten en vroeg zich af wat voor geluk de gelukssteen hem zou kunnen brengen.

Ongetwijfeld zou hij spoedig net zo rijk zijn als de rijkste man van het dorp, namelijk de molenaar. Hij had meer geld dan hij kon tellen, werd er gezegd, en zo rijk te zijn als hij, zou de jongen heel goed uitkomen.

“Misschien zal ik de molen kopen,” zei hij tegen zichzelf; “Het is mooi om molenaar te zijn en niets anders te doen dan het graan door de voorraadtrechter te zien stromen.”

De zon stond inmiddels hoog aan de hemel en het was een warme dag, en wat moest de jongen anders doen dan zich op het gras onder de boom uitstrekken en in slaap vallen en mooie dromen hebben.

Nooit waren zulke dromen als de zijne! Nauwelijks waren zijn ogen gesloten of hij merkte dat hij op een melkwit paard zat en wegreed om de koningin te zien. Maar kijk eens! Hij was nog niet bij de deur van het paleis gekomen toen zijn grote paard veranderde in een strijdwagen met vier zwarte paarden, die allemaal steigerden en dansten totdat het zoveel was als een lichaam kon doen om ze tegen te houden. En daar was de jongen bij de deur met de strijdwagen, met naast hem een portemonnee vol met glimmende goudstukken.

Het speet hem nogal toen zijn dromen voorbij waren en hij wakker werd en zich op het gras onder de boom bevond.

“Maar ik heb nog steeds de gelukssteen,” zei hij, en hij ging tevreden naar huis.

Vanaf dat moment dacht de jongen aan weinig anders dan aan het fortuin dat zeker zou komen. Soms wachtte hij er thuis op, soms dacht hij het onderweg tegen te komen, en soms droomde hij ervan onder de boom langs de weg. En als hij naar de boer ging, wat niet al te vaak meer gebeurde, praatte hij meer over wat hij zou doen als hij rijk was, dan dat hij hooi harkte.

Uiteindelijk zei de boer niets meer te maken willen hebben met een domme luiaard; en andere mensen wilden dat ook niet meer. De jongen kon nergens werk meer krijgen als hij dat nog had gewild.

Het duurde niet lang voordat hij haveloos en hongerig was. Dat was nog niet het ergste, want toen hij op een dag aan het wandelen was, op zoek naar zijn fortuin, stak hij zijn hand in zijn zak om de gelukssteen te voelen. En je kunt het geloven of niet het enige wat hij vond was een gat in zijn zak.

De gelukssteen was uit de zak van de jongen op dezelfde weg gevallen waar hij had gelegen toen de jongen de steen voor het eerst zag; en daar bleef de steen liggen tot de zomer weer aanbrak.


​Er gebeurde lange tijd niets met de steen totdat een andere jongen die kant op kwam en de steen zag. Ook hij was heel trots toen hij de steen had gevonden.

“Mijn fortuin is zo goed als verdiend”, zei hij; en terwijl hij de steen in zijn zak stopte, liep hij fluitend weg.

De jongen had afgesproken in de weide van een boer hooi te harken. En er was nooit een betere dag dan deze om te werken, dacht hij.

“Met een gelukssteen op zak hark ik meer hooi dan de boer zelf”, zei hij; en zoals hij zei, gebeurde ook.

Hij werkte zo snel en zo goed dat de boer aan het einde van de dag extra muntstukken en een goed woordje voor hem had.

“Dat is geluk,” zei de jongen, en hij beloofde zichzelf dat hij morgen minstens net zoveel en liefst nog meer zou doen als die dag; en hij hield zich ook aan zijn belofte.

De boer was er nooit klaar mee hem te prijzen, en andere mensen wilden hem ook graag inhuren, zodat de jongen altijd genoeg werk had en ook genoeg geld had om te sparen.

Hij spaarde eerst een beetje en toen meer en meer en tenslotte werd er gezegd dat de jongen meer geld had dan de rijkste man van het dorp, namelijk de molenaar.

“Nu ga ik de molen kopen”, zei de gelukkige jongen; “Het is mooi om molenaar te zijn en werk te doen vanaf het kraaien van de haan tot het einde van de dag.” En hij deed wat hij zei. Hij kocht de molen.

Hij was nog niet zo lang molenaar toen de eerste jongen werk kwam zoeken, en dat ook kreeg, want de jonge molenaar had zowel een goed hart als rijkdom.

Op een dag, toen de meester en de jongen samen stonden te kijken naar het graan dat door de trechter stroomde, vroeg de eerste jongen:

“Meester, hoe bent u aan uw fortuin gekomen? Wilt u dat mij vertellen?”

“Wel, kijk”, zei de molenaar, “het komt allemaal hierdoor”; en terwijl hij zijn hand in zijn zak stak, haalde hij de gelukssteen tevoorschijn die de eerste jongen had gevonden en verloren….


Downloads