Alice in wonderland: wie heeft de taartjes gestolen? (11/12)

De Koning en de Hartenkoningin zaten op hun troon toen Alice en de Griffioen dichtbij kwamen. Er stond een grote menigte om hen heen. Er waren allerlei kleine vogels en beesten, evenals het hele pak kaarten. De Boer stond geketend voor hen, met aan weerszijden een soldaat om hem te bewaken; en vlakbij de koning was het Witte Konijn, met een trompet in de ene hand en een rol papier in de andere. Midden op de binnenplaats stond een tafel met daarop een grote schaal met taarten. Ze zagen er zo goed uit dat Alice het gevoel kreeg dat ze er wel een paar wilde eten. “Ik wou dat ze de rechtszaak afmaakten,” dacht ze, “en de taarten ronddeelden!” Maar daar leek geen kans op te zijn, dus om de tijd te doden keek ze rond naar de vreemde dingen om haar heen.

Dit was de eerste keer dat Alice in een rechtbank van deze soort was en ze was heel blij te ontdekken dat ze de namen kende van de meeste dingen die ze daar zag. “Dat is de rechter,” dacht ze, “ik herken hem aan zijn grote pruik.”

De rechter was trouwens de koning, en aangezien hij zijn kroon op zijn pruik droeg, zag hij er nogal ongemakkelijk uit.

“En daar is de jurybox,” dacht Alice, “en die twaalf dingen”(ze moest “dingen” zeggen, zie je, want sommige waren beesten en andere vogels), “ik denk dat het de juryleden zijn.” Ze zei dit laatste woord twee of drie keer omdat ze trots was dat ze het wist; want ze had gelijk toen ze dacht dat maar weinig meisjes van haar leeftijd zouden hebben geweten wat het allemaal betekende.

De twaalf juryleden schreven allemaal op leien.

“Wat zouden ze nu kunnen schrijven?” vroeg Alice op zachte toon aan de Griffioen. “Het proces is nog niet eens begonnen.”

“Ze schrijven hun namen op,” zei de Griffioen, “uit angst dat ze die zouden vergeten.”

“Stomme dingen!” zei Alice met luide stem, maar stopte meteen, want het Witte Konijn riep: “Stilte in de rechtszaal!” en de koning keek om zich heen om te zien wie er sprak.

Alice kon goed zien dat de juryleden allemaal “stomme dingen!” opschreven. Op hun lei kon ze zelfs zien dat een van hen niet wist hoe ze “stom” moest spellen en dat ze degene aan haar zijde had gevraagd haar dat te vertellen.

Een van de juryleden had een potlood dat piepte terwijl hij schreef. Dit kon Alice natuurlijk niet uitstaan, dus ging ze bij hem in de buurt staan en zag al snel een kans om het van hem af te pakken. Dit deed ze op zo’n manier dat het arme jurylid (het was Bill, de hagedis) helemaal niet kon zien waar het gebleven was, dus schreef hij de rest van de dag met een vinger. Dit had natuurlijk geen zin, want het liet geen sporen achter op de lei.

“Lees de aanklacht!” zei de koning.

Hierop blies het Witte Konijn drie keer op de trompet en las toen op het papier in zijn hand:

“De Hartenkoningin, ze had wat taartjes gemaakt,
Allemaal op een zomerse dag:
De Hartenboer, hij stal die taartjes,
Hij nam ze allemaal weg!”

“De jury neemt de zaak nu in behandeling,” zei de koning.

“Nog niet, nog niet!” zei het Konijn haastig. “Er komt eerst nog heel wat anders op de eerste plaats.”

“Roep de eerste getuige,” zei de koning, en het Witte Konijn blies drie keer op de trompet en riep: “Eerste getuige.”

De eerste die kwam was de Hoedenmaker. Hij kwam binnen met een theekopje in de ene hand en een stuk brood met boter in de andere.

“Neem me niet kwalijk, uwe majesteit,” zei hij, “maar ik moest deze ook mee naar binnen brengen, want ik was nog niet helemaal klaar met mijn thee toen ik werd gevraagd te komen.”

“Je zou je thee al op moeten hebben,” zei de koning. “Wanneer ben je begonnen?”

De Hoedenmaker keek naar de Maartse Haas, die net gearmd met de Zevenslaper de rechtbank was binnengekomen. “Vier maart, denk ik,” zei hij.

“De vijfde,” zei de Maartse Haas.

“Zesde,” voegde de Zevenslaper toe.

“Schrijf dat op,” zei de koning tegen de jury, en ze schreven alle drie de data op hun lei, telden ze op en veranderden de som in euros en centjes.

“Neem je hoed af,” zei de koning tegen de hoedenmaker.

“Het is niet mijn hoed,” zei de Hoedenmaker.

“Gestolen!” riep de koning, terwijl hij zich tot de jury wendde, die het meteen opschreef.

“Ik bewaar ze om te verkopen,” voegde de Hoedenmaker eraan toe. “Ik heb er zelf geen. Ik ben een hoedenmaker.”

Toen zette de koningin haar bril op en staarde strak naar de Hoedenmaker, die bleek werd van schrik.

“Vertel wat u van deze zaak weet,” zei de koning; “en wees niet nerveus, of ik haal je kop eraf.”

Dit leek hem helemaal niet te kalmeren, hij schoof van de ene voet op de andere en keek naar de koningin, en van schrik beet hij een groot stuk uit zijn theekopje in plaats van uit het brood en de boter.

Op dat moment voelde Alice een vreemde opwinding, waarvan ze de oorzaak pas kon achterhalen toen ze zag dat ze weer begon te groeien.

“Ik wou dat je me niet zo kneep,” zei de Zevenslaper. “Ik heb geen ruimte meer om te ademen.”

“Ik kan er niets aan doen,” zei Alice; “Ik ben aan het groeien.”

“Je hebt het recht niet om hier te groeien,” zei de Zevenslaper.

“Praat niet zulke onzin,” zei Alice. “Jij groeit ook hoor.”

“Ja, maar niet zo snel dat de adem uit degenen die naast me zitten wordt geperst.” Hij stond op en liep naar de andere kant van de binnenplaats.

Al die tijd was de koningin niet opgehouden met naar de Hoedenmaker te staren, en net toen de Zevenslaper de binnenplaats overstak, zei ze tegen een van de mannen: “Breng me de lijst van degenen die bij het laatste concert hebben gezongen”, waarop de arme Hoedenmaker zo hard begon te beven dat hij zijn beide schoenen uitschudde.

“Vertel wat u van deze zaak weet,” riep de koning opnieuw, “of ik hak uw hoofd eraf.”

“Ik ben een arme man, majesteit,” begon de Hoedenmaker met zwakke stem, “en ik was nog maar net aan mijn thee begonnen, niet meer dan een week ofzo, en met het brood en de boter zo dun… en het twinkelen van de thee…”

“De twinkeling van wat?” vroeg de koning.

“Het begon met de thee,” zei de Hoedenmaker.

“Natuurlijk begint twinkelen met een T!” zei de koning. “Beschouw je me als een domkop? Ga door!”

“Ik ben een arme man,” vervolgde de Hoedenmaker, “en daarna glinsterden de meeste dingen – maar de Maartse Haas zei -“

“Ik zei niks,” zei de Maartse Haas haastig.

“Dat heb je wel gedaan,” zei de Hoedenmaker.

“Ik ontken het,” zei de Maartse Haas.

“Hij ontkent het,” zei de koning: “laat dat deel nu maar weg.”

“Nou, ik weet zeker dat de Zevenslaper zei…” ging de Hoedenmaker verder, met een blik op de Zevenslaper om te zien of hij het ook zou ontkennen, maar hij was diep in slaap.

“Toen sneed ik nog wat brood en…”

“Maar wat zei de Zevenslaper?” vroeg een van de juryleden.

“Dat kan ik niet zeggen,” zei de Hoedenmaker.

“Je moet het vertellen of ik hak je hoofd eraf,” zei de koning.

De Hoedenmaker, die zich heel ellendig voelde, liet zijn beker en brood vallen en viel op één knie.

“Ik ben een arme man,” begon hij.

“Je bent een slechte spreker,” zei de koning.

Hier juichte een van de cavia’s, en een van de mannen greep hem beet, stopte hem in een zak die met touwtjes was dichtgebonden en ging erop zitten.

“Als dat alles is wat u weet, mag u aftreden,” zei de koning.

“U mag gaan zitten,” zei de koning.

“Ik wil eerst mijn thee opdrinken,” zei de Hoedenmaker met een blik op de koningin die nog steeds de lijst in haar hand las.

“Je mag gaan,” zei de koning, en de Hoedenmaker verliet de rechtbank zo haastig dat hij niet eens meer bleef om zijn schoenen aan te trekken.

“En hak gewoon zijn hoofd buiten eraf,” voegde de koningin eraan toe tegen een van de soldaten, maar de Hoedenmaker was uit het zicht voordat de man bij de deur was gekomen.

“Roep de volgende getuige op,” zei de koning.

De volgende die kwam was de kok van de hertogin, en Alice raadde meteen wie het was door de manier waarop de mensen bij de deur allemaal tegelijk niesden.

“Vertel wat u van deze zaak weet,” zei de koning.

“Dat ga ik niet doen,” zei de kok.

De koning keek naar het Witte Konijn, dat met zachte stem zei: “Uwe majesteit, u moet hem dwingen het te vertellen.”

“Nou, als het moet, dan moet het,” zei de koning met een droevige blik. Hij vouwde zijn armen over elkaar en keek de kok fronsend aan tot zijn ogen bijna uit het zicht waren, en vroeg toen op strenge toon: “Waar zijn taarten van gemaakt?”

“Vooral van peper,” zei de kok.

“Suiker,” zei een zwakke stem naast hem.

“Vang die Zevenslaper,” gilde de koningin. “Eraf met zijn hoofd! Zet hem buiten de rechtszaal! Knijp hem! Eraf met zijn hoofd!”

De hele rechtbank rende heen en weer om de Zevenslaper naar buiten te krijgen, en tegen de tijd dat dit klaar was, was de kok weg.

“Dat geeft niet,” zei de koning, alsof hij blij was van hem af te zijn. “Roep de volgende”, en hij voegde er op zachte toon aan de koningin aan toe: “Nu, mijn liefste, jij moet de volgende getuige ter hand nemen; ik heb er al behoorlijk hoofdpijn van gekregen!”

Alice keek naar het Witte Konijn terwijl hij de lijst doorkeek. Ze dacht bij zichzelf: “Ik wil zien wie de volgende getuige zal zijn, want ze hebben nog niet veel ontdekt.”

Denk je eens in, als je kunt, hoe ze zich voelde toen het Witte Konijn met zijn schrille stemmetje de naam “Alice!” voorlas.


Downloads