Dr. Dolittle leert dierentaal (2/21)

Het gebeurde op een dag dat de dokter in zijn keuken zat te praten met de Kattenvleesman die hem met buikpijn was komen bezoeken.

“Waarom geef je het niet op om volksdokter te zijn om een dierendokter te worden?”, vroeg de Kattenvleesman.

De papegaai, Polynesië, zat voor het raam naar de regen te kijken en zong een zeemansliedje voor zichzelf. Ze stopte met zingen en begon te luisteren.

“Ziet u, dokter,” vervolgde de Kattenvleesman, “u weet alles over dieren, veel meer dan wat deze dierenartsen hier weten. Dat boek dat u schreef, over katten, wel, het is geweldig! Ik kan niet lezen of zelf schrijven anders zou ik ook zeker wat boeken schrijven. Maar mijn vrouw, Theodosia, ze is een geleerde, dat is ze echt. En ze las je boek aan mij voor. Nou, het is geweldig – dat is alles wat kan worden gezegd – gewoon geweldig. Je zou zelf een kat geweest kunnen zijn. Je weet precies hoe katten denken. En luister: je kunt veel geld verdienen door dieren te behandelen. Weet je dat? Kijk, ik zou alle oude vrouwen met zieke katten of honden naar je toe kunnen sturen. En als ze niet snel genoeg ziek worden, zou ik iets in het vlees kunnen doen dat ik verkoop om ze ziek te maken, snap je?”

“O nee”, zei de dokter snel. “Dat moet je niet doen. Dat zou niet goed zijn.”

dr dolittle verhalen

“Oh, ik bedoelde niet echt ziek”, antwoordde de Kattenvleesman. “Een kleinigheidje om ze slaperig te maken was wat ik bedoelde. Maar zoals je zegt, misschien is het niet helemaal eerlijk tegenover de dieren. Maar ze zullen toch wel ziek worden, want de oude vrouwen geven ze altijd teveel eten. En kijk, alle boeren in de buurt die kreupele paarden en zwakke lammeren hadden – ze zouden komen. Je zou echt een dierendokter moeten worden.”

Toen de Kattenvleesman weg was, vloog de papegaai van het raam naar de dokterstafel en zei:

“Die man heeft verstand. Dat zou je moeten doen. Dierendokter worden. Geef de dwaze mensen op, als ze niet genoeg hersens hebben om te zien dat je de beste dokter ter wereld bent. Zorg in plaats daarvan voor dieren… ze zullen het snel ontdekken. Wees een dierendokter.”

“O, er zijn al heel veel dierendokters”, zei John Dolittle, terwijl hij de bloempotten buiten op de vensterbank zette om de regen op te vangen.

“Ja, er zijn er genoeg”, zei Polynesië. “Maar geen van hen is goed. Luister nu, dokter, ik zal u iets vertellen. Wist u dat dieren kunnen praten?”

“Ik wist dat papegaaien kunnen praten”, zei de dokter.

“O, wij papegaaien kunnen in twee talen praten, de taal van mensen en de taal van vogels,” zei Polynesië trots. Als ik zeg: “Polly wil een cracker”, dan begrijp je me. Maar als je dit hoort: “Ka-ka oi-ee, fee-fee?”

“Allemachtig!” riep de dokter. “Wat betekent dat?”

Dat betekent: “Is de pap al heet?” – in vogeltaal.

“Mijn lieve hemel! Dat zeg je niet!” zei de dokter. “Je hebt nog nooit zo tegen me gepraat.”

“Wat zou het nut zijn geweest?” zei Polynesië, terwijl ze wat cracker-kruimels van haar linkervleugel veegde. “Je zou me niet hebben begrepen als ik dat had gedaan.”

“Vertel me nog eens wat”, zei de dokter, helemaal opgewonden nu. Hij rende naar de ladekast en kwam terug met een notitieboek en een potlood. “Ga nu niet te snel, ik zal het opschrijven. Dit is interessant – heel interessant – iets heel nieuws. Geef me eerst het Vogel- A.B.C. – maar nu langzaam.”

Zo kwam de dokter erachter dat dieren een eigen taal hadden en met elkaar konden praten. En de hele middag, terwijl het regende, zat Polynesië op de keukentafel en gaf hem vogelwoorden om in het boek te schrijven.

Tijdens de thee, toen de hond, Jip, binnenkwam, zei de papegaai tegen de dokter: “Kijk, hij praat tegen je.”

“Het lijkt me eerder alsof hij aan zijn oor krabt”, zei de dokter.

“Maar dieren praten niet altijd met hun mond”, zei de papegaai met hoge stem en trok haar wenkbrauwen op. “Ze praten met hun oren, met hun voeten, met hun staarten – met alles. Soms willen ze geen geluid maken. Zie je nu hoe hij nu met één kant van zijn neus trekt?”

“Wat betekent dat?” vroeg de dokter.

“Dat betekent: “Kun je niet zien dat het is gestopt met regenen?” antwoordde Polynesië. “Hij stelt je een vraag. Honden gebruiken bijna altijd hun neus om vragen te stellen.”

dr dolittle leert dierentaal

Na een tijdje leerde de dokter met de hulp van de papegaai de taal van de dieren zo goed dat hij zelf met ze kon praten en alles verstond wat ze zeiden. Toen gaf hij zijn werk als volksdokter helemaal op.

Zodra de Kattenvleesman iedereen had verteld dat John Dolittle dierendokter zou worden, begonnen oude dames hem hun katten en poedels te brengen die te veel cake hadden gegeten. En boeren kwamen van vele kilometers ver om hem zieke koeien en schapen te laten zien.

Op een dag werd hem een ploegpaard gebracht.Het arme beest was ontzettend blij een man te vinden die in paardentaal kon praten.

“Weet je, dokter”, zei het paard, “die dierenarts boven de heuvel weet helemaal niets. Hij behandelt me nu al zes weken maar het helpt niks. Wat ik nodig heb, is een bril. Ik word blind aan één oog. Er is toch geen reden waarom paarden geen bril zouden kunnen dragen, net als mensen? Maar die stomme man over de heuvel keek niet eens in mijn ogen. Hij bleef me dikke pillen geven. Ik probeerde het hem te vertellen maar hij verstond geen woord van paardentaal. Wat ik nodig heb is een bril.”

“Natuurlijk – natuurlijk”, zei de dokter. “Ik zal er meteen eentje voor je bestellen.”

“Ik zou graag een bril willen hebben zoals de jouwe”, zei het paard, “alleen dan in het groen. De bril zal de zon uit mijn ogen houden terwijl ik het vijftig hectare grote veld ploeg.”

“Zeker”, zei de dokter. “Je zult een groene bril krijgen.”

“Weet u, wat het probleem is, meneer,” zei het ploegpaard toen de dokter de voordeur opendeed om hem eruit te laten, “het probleem is dat iedereen denkt dat hij dieren kan behandelen, gewoon omdat de dieren niet klagen. Maar in feite is er een veel slimmer man voor nodig om een echt goede dierendokter te zijn dan om een goede mensendokter te zijn. Mijn boerenjongen denkt dat hij alles van paarden weet. Ik wou dat je hem kon zien, zijn gezicht is zo dik hij ziet eruit alsof hij geen ogen heeft, en hij heeft net zoveel hersens als een aardappelkever. Vorige week probeerde hij nog een mosterdpleister bij me aan te brengen.”

“Waar heeft hij die geplakt?”, vroeg de dokter.

“O, hij heeft het nergens op mij geplakt”, zei het paard. “Hij heeft het alleen geprobeerd. Ik heb hem in de eendenvijver geschopt.”

“Nou nou!” zei de dokter.

“Ik ben in de regel een vrij rustig wezen”, zei het paard, “erg geduldig met mensen, ik maak niet veel ophef. Maar het was al erg genoeg dat die dierenarts me het verkeerde medicijn gaf. En toen die rode boerenjongen ook nog begon, kon ik het gewoon niet meer verdragen.”

“Heb je de jongen veel pijn gedaan?”, vroeg de dokter.

“O nee,” zei het paard. ‘Ik heb hem alleen op de juiste plek geschopt. De dierenarts zorgt nu voor hem. Wanneer is mijn bril klaar?”

“Volgende week heb ik de bril voor je”, zei de dokter. “Kom dinsdag maar weer terug.
Dan kun je weer net zo goed zien als altijd.”

Toen kreeg John Dolittle een mooie, grote groene bril binnen en het ploegpaard was niet langer blind aan één oog en kon weer net zo goed zien als altijd.

En al snel werd het een gewoon gezicht om boerderijdieren een bril te zien dragen in het land rond De-Plas-bij-het-Moeras. En een blind paard was er niet meer te vinden.

En zo ging het ook met alle andere dieren die naar hem toe werden gebracht. Zodra ze ontdekten dat hij hun taal kon spreken, vertelden ze hem waar ze pijn hadden en hoe ze zich voelden, en natuurlijk was het zo gemakkelijk voor hem om ze te genezen.
De dieren kwamen graag naar zijn huis aan de rand van de stad.

Als deze dieren terugkeerden, vertelden ze hun broers en vrienden dat er een dokter in het huisje met de grote tuin was die echt een dokter was. En als er wezens ziek werden – niet alleen paarden en koeien en honden – maar alle ook alle kleine dieren van de velden, zoals oogstmuizen en watermuizen, dassen en vleermuizen, kwamen ze meteen naar zijn huis aan de rand van de stad. Zijn grote tuin stond bijna altijd vol met dieren die hem wilden zien.

Er kwamen er zoveel dat hij voor de verschillende soorten speciale deuren moest laten maken. Hij schreef “PAARDEN” op de voordeur, “KOEIEN” op de zijdeur en “SCHAPEN” op de keukendeur. Elk soort dier had een aparte deur – zelfs de muizen hadden een kleine tunnel die speciaal voor hen gemaakt was naar de kelder. Daar stonden ze geduldig in rijen te wachten tot de dokter naar hen toe zou komen.

En zo leerde, in een paar jaar tijd, elk levend wezen mijlen en mijlen ver over John Dolittle, M.D. En de vogels die in de winter naar andere landen vlogen, vertelden de dieren in vreemde landen over de geweldige dokter van de Plas-bij-het-Moeras, die hun dierentaal kon begrijpen en hen kon helpen met hun problemen. Op deze manier werd hij beroemd onder de dieren, over de hele wereld. Hij werd zelfs beter bekend dan hij was geweest onder de mensen van de West Country. Hij was gelukkig en hield erg van zijn leven.

Op een middag, toen de dokter bezig was in een boek te schrijven, zat de papegaai Polynesië voor het raam – zoals ze bijna altijd deed – en keek naar de bladeren die in de tuin waaiden. Even later lachte ze hardop.

“Wat is er, Polynesië?” vroeg de dokter, opkijkend van zijn boek.

“Ik zat net te denken”, zei de papegaai en ze bleef naar de bladeren kijken.

“Wat dacht je?”

“Ik dacht aan mensen”, zei Polynesië. “Mensen maken me ziek. Ze denken dat ze zo geweldig zijn. De wereld draait nu al duizenden jaren om hun, nietwaar? En het enige dat mensen in dierentaal hebben leren begrijpen, is dat wanneer een hond kwispelt met zijn staart hij bedoelt: “Ik ben blij”.

Het is grappig, nietwaar? Jij bent de allereerste man die praat zoals wij. Oh, soms ergeren mensen me zo vreselijk. Ze hebben zulke arrogante oordelen over “de stomme dieren”.

Stom! – Huh? Waarom heb ik dan ooit een papegaai gekend die “Goedemorgen” kon zeggen, op zeven verschillende manieren zonder ook maar één keer zijn mond te openen. Hij kon elke taal spreken, zelfs Grieks. Een oude professor met een grijze baard kocht hem. Maar de papegaai bleef niet. Hij zei dat de oude man niet goed Grieks sprak, en hij kon er niet tegen om naar hem te luisteren die de taal verkeerd leerde. Ik vraag me vaak af wat er van hem is geworden. Die vogel kende meer aardrijkskunde dan mensen ooit zullen weten.

Mensen, pfff. Ik veronderstel dat als mensen ooit leren vliegen – zoals elke gewone heggemus kan – ze nooit zullen ophouden erover op te scheppen.”

“Jij bent een wijze oude vogel”, zei de dokter. “Hoe oud ben je eigenlijk? Ik weet dat papegaaien en olifanten soms heel, heel oud worden.”

“Ik kan nooit helemaal zeker zijn van mijn leeftijd”, zei Polynesië. “Het is of honderddrieëntachtig of honderdtweeëntachtig. Maar ik weet dat toen ik hier voor het eerst uit Afrika kwam, koning Charles zich nog in een eik verstopte toen hij me zag. Hij zag er doodsbang uit .”


Downloads