Dr. Dolittle krijgt meer geldproblemen (3/21)

En al snel begon de dokter weer geld te verdienen. Zijn zus, Sarah, kocht een nieuwe jurk en ze waren gelukkig.

Sommige dieren die hem kwamen bezoeken waren zo ziek dat ze een week in het huis van de dokter moesten blijven. En toen ze beter werden, zaten ze in stoelen op het grasveld.

En vaak, zelfs nadat ze beter waren geworden, wilden ze niet meer weggaan. Ze hielden zo veel van de dokter en zijn huis. En hij had nooit het hart om ze te weigeren toen ze vroegen of ze bij hem konden blijven. Zo kreeg hij steeds meer huisdieren.

Op een keer, toen hij ‘s avonds op zijn tuinmuur een pijp rookte, kwam er een Italiaanse orgeldraaier langs met een aap aan een touwtje. De dokter zag meteen dat de kraag van de aap te strak zat en dat het dier vies en ongelukkig was. Dus nam hij de aap weg van de Italiaan, gaf de man een geldstuk en zei dat hij moest gaan.

De orgeldraaier werd ontzettend boos en zei dat hij de aap wilde houden. Maar de dokter vertelde hem dat als hij niet weg zou gaan, hij hem op zijn neus zou slaan. John Dolittle was een sterke man, hoewel hij niet erg lang was. Dus de Italiaan ging weg en zei onbeleefde dingen en de aap bleef bij dokter Dolittle en had een goed huis. De andere dieren in het huis noemden hem “Chee-Chee”, wat een veelgebruikt woord is in de apentaal en “gember” betekent.

Een andere keer, toen het circus naar de Stad-bij-de-Plas kwam, ontsnapte de krokodil, die erge kiespijn had, en kwam naar de tuin van de dokter. De dokter sprak met hem in krokodillentaal en nam hem mee het huis in en maakte zijn gebit beter. Maar toen de krokodil zag wat een mooi huis het was – met al die verschillende plaatsen voor de verschillende soorten dieren – wilde ook hij bij de dokter gaan wonen. Hij vroeg of hij op de bodem van de visvijver in de tuin mocht slapen en beloofde dat hij de vissen uit de vijver niet op zou eten. Toen de circusmannen hem kwamen halen, werd hij zo wild en woest dat hij ze wegjoeg. Maar de krokodil was verder voor iedereen in huis altijd zo zachtaardig als een klein jong katje.

Maar nu werden de oude dames wel bang, vanwege de krokodil, om hun schoothondjes naar dokter Dolittle te sturen. En de boeren geloofden niet dat krokodil de lammeren en zieke kalveren, die ze brachten om te genezen, niet op zou eten. Dus de dokter ging naar de krokodil en zei hem dat hij terug moest naar zijn circus. Maar de krokodil huilde zulke grote krokodillentranen en smeekte zo hard om te mogen blijven, dat de dokter het hart niet had om hem weg te sturen.

Toen kwam de zus van de dokter naar hem toe en zei:

“John, je moet dat schepsel echt wegsturen. Nu zijn de boeren en de oude dames bang om hun dieren naar je toe te brengen – net nu we het weer goed begonnen te krijgen. Als we zo doorgaan, zullen we volledig geruïneerd zijn. Dit is echt de laatste druppel. Ik zal geen huishoudster meer voor je zijn als je die alligator niet wegstuurt.”

“Het is geen alligator”, zei de dokter, “het is een krokodil.”

“Het maakt me niet uit hoe je het noemt”, zei zijn zus. “Het is vies als hij onder het bed zit. Ik wil dat beest niet in huis hebben.”

“Maar hij heeft me beloofd,” antwoordde de dokter, “dat hij niemand zal bijten. Hij is niet gelukkig in het circus. Bovendien ik heb het geld niet om hem terug te sturen naar Afrika waar hij vandaan komt. Hij houdt zich met zijn eigen zaakjes bezig en heeft zich tot nu toe over het algemeen zeer goed gedragen. Doe niet zo kieskeurig.”

“Ik zeg je nogmaals dat ik hem niet in de buurt wil hebben”, zei Sarah. “Hij eet de linoleumvloer op. Als je hem nu niet wegstuurt, ga ik weg en dan ga ik trouwen!”

“Goed”, zei de dokter, “ga dan maar trouwen. Het kan niet anders.” En hij nam zijn hoed af en ging de tuin in.

Dus Sarah Dolittle pakte haar spullen en ging weg en de dokter bleef helemaal alleen achter met zijn dierenfamilie.

En al snel was hij armer dan ooit tevoren. Met al deze monden om te vullen, en het huis om voor te zorgen, en niemand om iets te repareren, en zonder geld dat binnenkwam om de rekening van de slager te betalen, begon het leven er heel moeilijk uit te zien. Maar toch maakte de dokter zich geen zorgen.

“Geld is vervelend”, zei hij altijd. “We zouden allemaal veel beter af zijn als het nooit was uitgevonden. Wat doet geld ertoe, het gaat erom dat we gelukkig zijn.”

Maar al snel begonnen de dieren zelf zich ook zorgen te maken. En op een avond, toen de dokter in zijn stoel voor het keukenvuur lag te slapen, begonnen ze er fluisterend met elkaar over te praten. De uil, Too-Too, die goed was in rekenen, rekende uit dat er alleen nog maar geld genoeg over was om nog een week mee door te komen, als ze elk één maaltijd per dag hadden en niet meer.

Toen zei de papegaai: “Ik denk dat we allemaal het huishouden zelf moeten doen. Zoveel als we kunnen we tenminste. Het is tenslotte voor ons dat de oude man zo’n eenzaam en arm leidt.”

Dus werd overeengekomen dat de aap, Chee-Chee, zou koken en reparatiewerk zou doen. De hond moest de vloeren vegen. De eend moest afstoffen en de bedden opmaken. De uil, Too-Too, moest de rekeningen bijhouden en het varken moest de tuin doen. Ze maakten Polynesië, de papegaai, tot huishoudster en wasvrouw, omdat ze de oudste was.

Natuurlijk vonden ze hun nieuwe baan in het begin allemaal erg moeilijk, behalve Chee-Chee, die handen had en dingen kon doen als een man. Maar ze raakten er snel aan gewend. Ze vonden het altijd heel leuk om te zien hoe Jip, de hond, zijn staart over de vloer veegde met een lap eraan vastgebonden als bezem. Na een tijdje konden ze het werk zo goed doen dat de dokter zei dat hij zijn huis nog nooit eerder zo netjes of zo schoon had gezien.

Zo ging het een tijdje goed maar zonder geld leven, vonden ze erg moeilijk.

Dus maakten de dieren een groente- en bloemenstal buiten het tuinhek en verkochten radijzen en rozen aan de voorbijgangers langs de weg. Maar toch leken ze nog steeds niet genoeg geld te verdienen om alle rekeningen te betalen maar de dokter maakte zich nog steeds geen zorgen. Toen de papegaai naar hem toe kwam en hem vertelde dat de visboer hen geen vis meer wilde geven, zei hij:

“Het maakt niet uit. Zolang de kippen eieren leggen en de koe melk geeft, kunnen we omeletten en kwark eten. En er zijn genoeg groenten in de tuin. De winter is nog ver weg. Maak je geen zorgen. Dat was het probleem met Sarah, zij zou er ophef over hebben gemaakt. Ik vraag me af hoe het met Sarah gaat, ze is een uitstekende vrouw, althans in sommige opzichten, dat wel!’

Maar de sneeuw kwam helaas dat jaar eerder dan normaal. Hoewel het oude kreupele paard veel hout uit het bos buiten de stad haalde, zodat ze een groot vuur in de keuken konden hebben, waren de meeste groenten in de tuin op, en de rest was bedekt met sneeuw. Veel van de dieren hadden echt honger.


Downloads