Mijn vader vond al snel een pad dat van de open plek wegleidde. Allerlei dieren zouden het ook kunnen gebruiken, maar hij besloot toch om het pad te volgen, omdat het naar de draak zou kunnen leiden. Hij hield alles goed in de gaten en liep verder.
Net toen hij zich redelijk veilig voelde, kwam hij in een bocht vlak achter de twee wilde zwijnen. Eén van hen zei tegen de ander: ‘Wist je dat de schildpadden dachten dat ze Aap gisteravond zijn zieke grootmoeder naar de dokter zagen dragen? Maar de grootmoeder van Aap stierf een week geleden, dus ze moeten iets anders hebben gezien. Ik vraag me af wat was.’
‘Ik heb je verteld dat er een invasie op komst is’, zei het andere zwijn, ‘en ik ben van plan om erachter te komen wat het is. Ik kan gewoon niet tegen invasies.’
‘Nee, ik ook niet,’ zei een klein stemmetje. ‘Ik bedoel, ik ook niet,’ en mijn vader wist dat de muis er ook was.
‘Nou’, zei het eerste zwijn, ‘jij volgt het pad deze kant op naar de draak. Ik ga de andere kant op terug door de grote open plek, en we sturen muis naar de Ocean Rocks voor het geval de indringer probeert te ontsnappen voordat we hem vinden.’
Mijn vader verstopte zich net op tijd achter een mahonieboom en het eerste zwijn liep hem voorbij. Mijn vader wachtte tot het andere zwijn een voorsprong op hem had, maar hij wachtte niet lang, want hij wist dat als het eerste zwijn de tijgers op de open plek kauwgom zag kauwen, dat hij nog achterdochtiger zou worden.
Al snel leidde het pad naar een beekje en mijn vader, die tegen die tijd erg dorstig was, stopte om water te drinken. Hij had nog steeds zijn rubberen laarzen aan, dus waadde hij in een kleine plas water en bukte zich, toen iets heel scherps hem oppakte bij de zitting van de broek en hem heel hard heen en weer schudde.
‘Weet je niet dat dit mijn privé-treurbad is?’ zei een diepe boze stem.
Mijn vader kon niet zien wie er sprak omdat hij hoog in de lucht boven het zwembad hing, maar hij zei: ‘O nee, het spijt me zo. Ik wist niet dat iedereen een eigen huilbad had.’
‘Niet iedereen!’ zei de boze stem, ‘maar dat doe ik omdat ik zoveel heb om over te huilen, en ik verdrink iedereen die ik tegenkom in mijn treurbad.’ Toen gooide het dier mijn vader op en neer over het water.
‘Waarom – is het – dat – je – huilt – zoveel?’ vroeg mijn vader, terwijl hij probeerde op adem te komen, en hij dacht na over alle dingen die hij in zijn rugzak had.
‘Oh, ik heb veel dingen om over te huilen, maar het belangrijkste is de kleur van mijn slagtand.’ Mijn vader kronkelde alle kanten op om de slagtand te zien, maar hij kon de slagtand onmogelijk zien. ‘Toen ik een jonge neushoorn was, was mijn slagtand parelwit’, zei het dier, “maar het is akelig geel geworden – grijs op mijn oude dag, en ik vind het erg lelijk. Zie je, al het andere aan mij is lelijk, maar toen ik een mooie slagtand had, maakte ik me niet zoveel zorgen over de rest. Nu is mijn slagtand ook lelijk en ik kan nachtenlang niet slapen als ik eraan denk hoe lelijk ik ben. En ik huil de hele tijd. Maar waarom zou ik je deze dingen vertellen? Ik betrapte je op het gebruik van mijn zwembad en nu ga ik je verdrinken.’
‘O, wacht even, neushoorn’, zei mijn vader. ‘Ik heb een paar dingen die je slagtand weer helemaal wit en mooi zullen maken. Laat me los en ik zal ze je geven.’
De neushoorn zei: ‘Doe je dat? Ik kan het nauwelijks geloven! Ik ben zo blij!’ Hij zette mijn vader neer en danste in een kringetje rond terwijl mijn vader de tube tandpasta en de tandenborstel tevoorschijn haalde.
‘Nu’, zei mijn vader, ‘kom iets dichterbij met je slagtand, dan zal ik je laten zien hoe het moet.’ Mijn vader maakte de borstel nat in het zwembad, kneep in een beetje tandpasta en schrobde heel hard op een klein plekje. Toen zei hij tegen de neushoorn om het af te wassen, en toen het zwembad weer rustig was, zei hij tegen de neushoorn om in het water te kijken om te zien hoe wit het plekje was. Het was moeilijk te zien in het schemerige licht van de jungle, maar de plek straalde inderdaad parelwit, als nieuw. De neushoorn was zo blij dat hij de tandenborstel pakte en heftig begon te schrobben, waarbij hij mijn vader compleet vergat.
Op dat moment hoorde mijn vader hoefstappen en sprong hij achter de neushoorn. Het was het zwijn dat terugkwam van de grote open plek waar de tijgers kauwgom aan het kauwen waren. Het zwijn keek naar de neushoorn, en naar de tandenborstel, en naar de tube tandpasta, en toen krabde hij zijn oor aan een boom. ‘Vertel eens, neushoorn’, zei hij, ‘waar heb je dat fijne tubetje tandpasta en die tandenborstel vandaan?’
“Te druk!” zei de neushoorn en hij borstelde zo hard als hij kon.
Het zwijn snoof boos en draafde het pad af in de richting van de draak, terwijl hij in zichzelf mompelde: ‘Erg verdacht – tijgers te druk met kauwgom kauwen, neushoorn bezig met het poetsen van zijn slagtand – moeten die indringer te pakken krijgen. Het maakt iedereen vreselijk van streek – ik vraag me toch af wat het hier doet.’