Maya de Bij raakt in de problemen (7/17)

Na haar ontmoeting met Puck de vlieg was Maya niet erg gelukkig. Ze wilde gewoonweg niet geloven dat hij gelijk had in alles wat hij over mensen had gezegd of dat alles waar was, wat hij met mensen had meegemaakt. Zij had een veel fijner en mooier beeld, van mensen, in haar hoofd. Ze wilde niet dat dat beeld zou veranderen door allerlei belachelijke ideeën over de mensheid te geloven. Toch was ze nog steeds wel een beetje bang om een menselijke woning binnen te gaan. Want hoe moest ze weten of de eigenaar haar bezoekje wel of niet leuk zou vinden? Maar ze zou ervoor zorgen dat niemand last van haar had. Ze dacht terug aan de dingen die Cassandra haar had verteld.

“Mensen zijn goed en wijs”, had Cassandra gezegd. “Ze zijn sterk en krachtig, maar ze misbruiken hun macht nooit. Integendeel, waar ze ook gaan, ze brengen orde en welvaart. Wij Bijen, wetende dat ze vriendelijk voor ons zijn, wij stellen ons onder hun bescherming en delen onze honing met hen. Ze laten genoeg over voor ons voor de winter. Ze bieden ons beschutting tegen de kou en beschermen ons tegen andere vijandige dieren.

Er zijn maar weinig wezens in de wereld die zo’n vriendschapsrelatie met mensen zijn aangegaan en vrijwillig voor de mens werken. Onder de insecten wordt vaak veel kwaad over de mens gesproken. Luister niet naar hen. Als een Bijenstad ooit zo dwaas is om terug te keren naar het wild en probeert het zonder mensen te stellen, vergaat de stad al snel. Er zijn teveel beesten die hunkeren naar onze honing, en vaak wordt een hele Bijenstad, al haar gebouwen en al haar inwoners, meedogenloos verwoest. Een zinloze daad, alleen maar omdat een dier aan zijn honger naar honing wil voldoen.”

Dat had Cassandra Maya over mensen verteld, en totdat Maya zichzelf van het tegendeel had overtuigd, wilde ze dit geloof in de mens behouden. Het was nu middag. De zon zakte achter de fruitbomen, in de grote moestuin waar Maya doorheen vloog. De bomen waren al lang niet meer in bloei, maar de kleine Bij herinnerde zich ze nog steeds de stralende pracht van talloze bloesems. De heerlijke geur, de glans en de glinstering – o, ze zou nooit vergeten hoe mooi dat was. Terwijl ze vloog, dacht ze eraan hoe al die schoonheid in het voorjaar weer terug zou komen, en haar hart klopte van verrukking en blijdschap dat zij in zo’n mooie grote wereld mocht rondvliegen. Aan het einde van de tuin bloeide de jasmijn met grote pluimen. De bloemen hadden gele gezichtjes met een krans van puur wit. Ze roken heerlijk zoet toen Maya, op een zacht briesje, langs zweefde.

Maya de bij

En stonden er niet nog wat bomen in bloei? Was het niet het seizoen voor linden? Maya dacht opgetogen aan de grote statige lindebomen, waarvan de toppen de rode gloed van de ondergaande zon tot het laatst vasthielden. Ze vloog tussen de stengels van de braamstruiken door die tegelijkertijd groene bessen voortbrachten en bloesems gaven. Maar toen ze weer opsteeg om verder te vliegen, viel er plotseling iets vreemds op haar voorhoofd en schouders, en het bedekte ook razendsnel haar vleugels. Het was de vreemdste sensatie ooit, alsof haar vleugels kreupel waren en ze plotseling in haar vlucht werd tegengehouden en zij hulpeloos naar beneden viel.

Een onzichtbare, kwaadaardige kracht leek haar voelsprieten, haar benen en haar vleugels vast te houden. Maar ze viel niet. Hoewel ze haar vleugels niet meer kon bewegen, hing ze nog steeds, wiegend, in de lucht. Ze ging een beetje omhoog dan weer een beetje omlaag, dan weer werd ze daarheen gegooid dan weer de andere kant op. Het was alsof ze een los blaadje in de wind was. Maya was verontrust, maar nog niet echt doodsbang. Waarom zou ze? Ze had geen pijn of ander echt ongemak van welke aard dan ook. Het was gewoon alleen maar heel eigenaardig, zo eigenaardig, dat er op de achtergrond toch wel iets ergs op de loer leek te liggen. Maar ze moest verder vliegen. Als ze heel hard haar best deed, kon ze dat zeker.

maya de bij verhalen

Maar nu zag ze een elastische zilverachtige draad over haar borst, fijner dan de fijnste zijde. Ze werd koud van angst en greep er snel naar. Maar het klampte zich vast aan haar hand en ze kon het niet afschudden. En er liep nog een zilveren draad over haar schouders. De draad lag over haar vleugels en bond ze samen, haar vleugels waren machteloos. En daar, en daar! Overal in de lucht, en boven haar lichaam en onder haar lichaam waren die eigenaardige glinsterende, lijmachtige draden! Maya schreeuwde het uit van afschuw. Nu wist ze het! Oh, oh, nu wist ze het! Ze zat in een spinnenweb.

Haar doodsbange kreten weerklonken in de stille zomerlucht waar de zonneschijn het groen van de bladeren in goud veranderde, en insecten heen en weer vlogen en vogels vrolijk van boom naar boom vlogen. Vlakbij sprenkelde de jasmijn haar heerlijke geur door de lucht , de jasmijn die ze had willen bereiken….. Nu was alles voorbij. Een kleine blauwachtige vlinder, met bruine stippen glanzend als koper op zijn vleugels, kwam langs vliegen.

“Oh, jij arme ziel,” riep de vlinder bij het horen van Maya’s geschreeuw en het zien van haar wanhopige toestand. “Moge je dood een gemakkelijke zijn, lief kind. Ik kan je niet helpen. Op een dag, misschien nog deze nacht, zal ik hetzelfde lot ondergaan. Maar ondertussen is het leven nog steeds heerlijk voor mij. Tot ziens! Vergeet niet aan de zonneschijn te denken tijdens de diepe slaap van de dood.” En de blauwe vlinder fladderde weg, verblijd door de zon, de bloemen en zijn eigen levensvreugde.

De tranen stroomden uit Maya’s ogen en ze verloor haar zelfbeheersing. Ze gooide haar gevangen lichaam heen en weer, zoemde zo hard als ze kon en schreeuwde om hulp. Maar hoe meer ze zich bewoog, hoe strakker ze zich in het web verstrikte. Nu, in deze grote ellende, gingen Cassandra’s waarschuwingen door haar hoofd:

“Pas goed op voor de spin en zijn web. Als, wij Bijen, in de macht van de spin vallen, ondergaan we de meest gruwelijke dood. De spin is harteloos en sluw, en als hij eenmaal iemand in zijn web heeft, laat hij hem nooit meer los.’

In haar doodsangst deed Maya nog een wanhopige poging om los te komen. En ergens knapte één van de lange, zwaardere draden. Maya voelde het breken, maar tegelijkertijd voelde ze het vreselijke spinnenweb overal. Dat is hoe een spinnenweb werkt, hoe meer men erin worstelt, hoe effectiever en gevaarlijker het wordt. Dus ze gaf het op, volledig uitgeput. Op dat moment zag ze de spin zelf, heel dichtbij, onder een braamblad. Bij het zien van het grote monster, stil en serieus, gehurkt alsof het klaar was om toe te slaan, werd Maya’s afschuw nog groter. De boosaardige glanzende ogen keken, met koelbloedig geduld, naar de kleine Bij.

Maya slaakte een luide kreet van schrik. Dit was het ergste van alles. De dood zelf kon er niet slechter uitzien dan dat grijze, harige monster met haar gemene hoektanden en de opgeheven benen onder haar dikke lichaam. De spin zou op haar af komen rennen en dan zou alles voorbij zijn. Opeens werd Maya vreselijk woedend, erger dan ooit. Ze vergat haar grote doodsangst en richtte slechts op één ding, namelijk haar leven zo duur mogelijk verkopen. Ze slaakte een harde, duidelijke, alarmerende strijdkreet, die alle beesten kenden en vreesden.

“Je zult voor je sluwheid boeten met de dood”, schreeuwde ze tegen de spin. “Kom maar en probeer me maar te vermoorden, toe dan, je zult nog eens ontdekken wat een Bij kan doen.”

verhalen maya de bij

De spin gaf geen krimp. Ze had wel grotere wezens bang gemaakt dan de kleine Maya. Sterk in haar woede deed Maya nu opnieuw een gewelddadige, wanhopige poging om los te komen en….één van de lange ophang-draden boven haar brak. Het web was waarschijnlijk bedoeld voor vliegen en muggen, niet voor zulke grote insecten als Bijen. Maar Maya raakte alleen maar weer meer verstrikt in het web. In één glijdende beweging kwam de spin heel dichtbij Maya. Ze zwaaide haar behendige benen om een enkele draad en hing met haar lichaam recht naar beneden.

“Wat geeft jou het recht om mijn web stuk te maken?” raspte ze tegen Maya. “Wat doe jij hier? Is de wereld niet groot genoeg voor jou? Waarom stoor je een vredige kluizenaar zoals ik?”

Dat was, zeer zeker niet, wat Maya had verwacht te horen.

“Het was niet mijn bedoeling”, riep ze, trillend van blijde hoop. Hoe lelijk de spin ook was, toch leek ze geen kwaad van plan te zijn. “Ik heb je web niet gezien en ben erin verstrikt geraakt. Het spijt me zeer. Excuseer me alstublieft.”

De spin kwam dichterbij.

“Je hebt een grappig lijfje”, zei ze, en ze liet eerst de draad los met het ene been, dan met het andere. De dunne draad schudde. Hoe bijzonder dat zo’n dunne draad zo’n groot schepsel kan ondersteunen!

“Oh, help me hier toch uit,” smeekte Maya, “ik zou zo dankbaar zijn.”

“Daarvoor ben ik hier,” zei de spin en glimlachte vreemd. Ondanks al haar glimlach zag ze er gemeen en bedrieglijk uit. “Jouw gewoel bederft mijn hele web. Houd je een seconde stil, en ik zal je bevrijden.”

“Oh bedankt! Alvast bedankt!” riep Maya.

De spin was nu vlak naast haar. Ze bekeek het web zorgvuldig om te zien hoe Maya verstrikt was geraakt.

“Hoe zit het met je angel?”, vroeg ze.

Oh wat zag ze er gemeen en afschuwelijk uit! Maya huiverde bij de gedachte dat de spin haar zou aanraken, maar antwoordde zo vriendelijk als ze kon:

“Maak je geen zorgen over mijn angel. Ik zal het naar binnen trekken, en dan kan niemand zich eraan bezeren.”

“Ik mag hopen van niet,” zei de spin. “Nu dan, kijk uit! Wees stil. Anders is het zonde van mijn web.”

Maya bleef stil. Plotseling voelde ze zich heen en weer geslingerd worden op dezelfde plek, tot ze duizelig en misselijk werd en haar ogen moest sluiten. Maar wat was dat? Ze opende snel haar ogen. Nog meer verschrikkingen! Ze was helemaal verstrikt in een verse kleverige draad die de spin bij zich moet hebben gehad.

“Mijn lieve God!” riep de kleine Maya zacht, met trillende stem. Dat was alles wat ze zei. Nu zag ze hoe gemeen de spin was geweest. Ze was er echt ingetrapt en nu was er absoluut geen kans op ontsnapping. Ze kon geen enkel deel van haar lichaam meer bewegen. Haar einde naderde nu echt. Haar woede was verdwenen, er was alleen een grote droefheid in haar hart.

“Ik wist niet dat er zoveel gemeenheid en slechtheid in de wereld bestond”, dacht ze. “De donkere nacht van de dood wacht op mij. Tot ziens, lieve felle zon. Tot ziens, mijn lieve Bijen. Waarom heb ik jullie toch ooit verlaten? Ik wens jullie een gelukkig leven maar ik ga helaas dood.”

De spin zat op zijn hoede, een beetje opzij. Ze was nog steeds bang voor Maya’s angel.

“Wel, wel wat nu,” hoonde ze. “Hoe voel je je, kleine meid?”

Maya was te trots om het valse schepsel te antwoorden. Ze zei alleen maar, na een tijdje, toen ze voelde dat ze het niet meer volhield:

“Alsjeblieft, dood me meteen.”

“Werkelijk!” zei de spin en bond een paar gescheurde draden aan elkaar. “Werkelijk! Denk je dat ik net zo’n gek dier ben als jij? Je gaat hoe dan ook dood, als je maar lang genoeg blijft hangen, en dat is het moment voor mij om het bloed uit je te zuigen, als je mij niet kunt steken. Als je zou zien hoe vreselijk je mijn web hebt beschadigd dan zou je beseffen dat je het verdient te sterven.”

Ze liet zich op de grond vallen, legde het uiteinde van de nieuw gesponnen draad om een steen en trok die strak naar binnen. Toen rende ze weer naar boven, greep de draad vast waaraan de kleine verstrikte Maya hing en sleepte haar gevangene mee.

“Ik leg je in de schaduw, liefje”, zei ze, “zodat je hier niet in de zon uitdroogt. Trouwens, hier hangend ben je net een vogelverschrikker. Je schrikt andere stervelingen af die niet uitkijken waar ze heen gaan. Soms komen de mussen mijn web leegroven. Trouwens mijn naam is Thekla, ik ben familie van kruisspinnen. Je hoeft me jouw naam niet te vertellen. Het maakt toch geen verschil. Je bent een lekkere dikke Bij en je zult heerlijk mals en sappig smaken.”

Dus daar hing de kleine Maya in de schaduw van de braamstruik, dicht bij de grond, volledig overgeleverd aan de genade van de wrede spin, die haar wilde laten sterven door een langzame hongerdood. Met haar hoofdje naar beneden hangend – een angstige positie om in te zijn – had ze al snel het gevoel dat het niet veel meer minuten zou duren. Ze jammerde zacht en haar hulpgeroep werd zwakker en zwakker. Wie kon haar nog horen? Haar Bijenvolk wist niets van deze ramp, dus ze konden haar niet te hulp schieten. Plotseling hoorde ze, beneden in het gras, iemand grommen:

“Maak plaats! Ik kom eraan.”

Maya’s hart begon stormachtig te kloppen. Ze herkende de stem van Bobbie, de mestkever.

“Bobbie”, riep ze zo hard als ze kon, “Bobbie, lieve Bobbie!”

“Maak plaats! Ik kom eraan.”

“Maar ik sta je niet in de weg, Bobbie,” riep Maya. “Nee, ik hang boven je hoofd. De spin heeft me gevangen.”

“Wie ben jij?” vroeg Bobbie. “Zoveel mensen kennen mij. Dat weet je toch, nietwaar?”

“Ik ben Maya – Maya, de Bij. Oh alsjeblieft, help me alsjeblieft!”

“Maya? Maya? – Ah, nu weet ik het weer. Je hebt mij enkele weken geleden leren kennen. Je bent er slecht aan toe, al zeg ik het zelf. Je hebt zeker mijn hulp nodig. Aangezien ik toevallig even de tijd heb, zal ik niet weigeren.”

“Oh, Bobbie, kun jij deze draden scheuren?”

“Scheuren? Die draden? Beledig me niet.” Bobbie sloeg op de spieren van zijn arm. “Kijk spieren hard als staal. Ik kan veel meer dan een paar spinnenwebben kapotslaan. Je zult eens zien.”

Bobbie kroop op het blad, greep de draad waaraan Maya hing, klampte zich eraan vast en liet toen het blad los. De draad brak en ze vielen allebei op de grond.

“Dit is nog maar het begin”, zei Bobbie. “Maar Maya, je beeft. Mijn lieve kind, wat ben je bleek! Wie zou er nu zo bang zijn voor de dood? Je moet de dood rustig in de ogen kijken, net als ik. Dus ik zal je eruit halen nu.”

Maya kon geen woord uitspreken. Dikke tranen van geluk rolden over haar wangen. Ze zou weer vrij zijn, weer vliegen in de zon, vliegen waar ze maar wilde. Ze zou weer leven! Bobbie bevrijdde Maya uit het spinnenweb. Maar toen zag ze de spin langs de braamstruik naar beneden komen.

“Bobbie”, schreeuwde ze, “de spin komt eraan.”

Bobbie ging onverstoorbaar verder en lachte alleen maar in zichzelf. Hij was echt een buitengewoon sterk insect.

“Ze zal wel twee keer nadenken voordat ze dichterbij komt”, zei hij.

Maar daar klonk de gemene stem boven hen:

“Rovers! Help! Ik word beroofd. Jij dikke bult, jij dikzak, wat doe je met mijn prooi?”

“Maak u zich niet druk, mevrouw”, zei Bobbie. “Ik heb toch het recht om met mijn vriendin te praten. Als je nog een woord zegt wat mij niet bevalt, scheur ik je hele web aan flarden. Nu, zeg eens, waarom ben je ineens zo stil?”

“Ik ben verslagen”, zei de spin.

“Je kunt nu maar beter weggaan hier”, merkte Bobbie op.

De spin wierp Bobbie een blik vol haat en gif toe maar bedacht zich toen ze naar haar web keek, en wendde zich langzaam, woedend, scheldend en grommend af. Slagtanden en steken mochten niet baten. Ze zouden zelfs geen spoor achterlaten op het dikke schild dat kevers droegen. Met gewelddadig gemopper over het onrecht in de wereld, verstopte de spin zich in een verdord blad, van waaruit ze kon spioneren en over haar web kon waken. Ondertussen had Bobbie Maya losgemaakt.. Hij scheurde de draden rond haar benen en vleugels los. De rest kon ze zelf doen. Wat was ze gelukkig! Maar ze moest langzaam bewegen, want ze was nog zwak van de schrik.

“Je moet gewoon vergeten wat je hebt meegemaakt”, zei Bobbie. “Dan hou je vanzelf op met beven. Kijk nu of je kunt vliegen. Probeer het.”

Maya richtte zich, met een zacht gezoem, op. Haar vleugels werkten nog uitstekend en tot haar grote blijdschap voelde ze dat geen enkel deel van haar lichaam gewond was geraakt. Ze vloog langzaam naar de jasmijnbloemen, dronk gretig van het heerlijk geurende honingsap en keerde terug naar Bobbie, die de braamstruiken had verlaten en in het gras zat.

“Ik dank je met heel mijn hart en ziel”, zei Maya, diep ontroerd en heel gelukkig met haar herwonnen vrijheid.

“Een woord van dank is op zijn plaats,” merkte Bobbie op. “Maar zo ben ik altijd: ik doe altijd iets voor andere mensen. Vlieg nu maar gauw weg. Ik raad je aan om vanavond vroeg je hoofd op je kussen te leggen. Moet je nog ver reizen?”

“Nee,” zei Maja. “Ik hoef niet ver, ik woon aan de rand van het beukenbos. Tot ziens, Bobbie, ik zal je nooit vergeten, nooit, nooit, zolang ik leef. Tot ziens!”


Downloads