Maya had heerlijk geslapen in de bloemkroon van een prachtige blauwe bloem. Ze werd wakker van licht getik op de bloembladeren. Het regende! Het was voor het eerst in Maya’s jonge leven dat ze regen zag. Ze vond het prachtig! Maar ze wist ook dat regen voor een Bij nogal uitkijken geblazen was. Juffrouw Cassandra had haar al vroeg gewaarschuwd voor regen. Met natte vleugels was het een stuk lastiger om te vliegen en de regen kon ook erg koud op het lichaam zijn. Ze stak haar hoofdje tussen de bloemblaadjes om te kijken wat zich beneden in het gras allemaal afspeelde.
Langzaam dwaalden haar gedachten af naar de Bijenkorf en begon ze een beetje heimwee te krijgen naar de bescherming die het haar gaf. De regen zou ervoor zorgen dat er even niet gewerkt hoefde te worden. De Koningin-Bij zou haar ronde doen om alle Bijen te begroeten en hier en daar een ei te leggen. Ze begon zich een beetje eenzaam te voelen en ze kreeg het ook koud. “Nu maar hopen dat het snel niet meer regent,” dacht ze, “want hoe mooi deze bloem ook is, veel honingsap heeft het niet.”
Toen bedacht ze zich dat de zon van groot belang was in het leven van een avonturier. “Zonder zon zou er bijna niemand op avontuur gaan,” dacht ze en ze voelde zich trots dat zij de moed had om een leven op eigen houtje te beginnen. Ze had al zoveel meegemaakt, veel meer dan de andere Bijen ooit in hun leven zouden meemaken. Ervaring was het meest kostbare in het leven en elk offer waard, vond ze.
Een troep mieren trok voorbij en ze zongen gezamenlijk een lied terwijl ze door het gras marcheerden. Daar werd opeens bruut een paardenbloem opzij geschoven door een grote blauwe kever. Hij zag er uit als een halve bol van donker metaal waarop hier en daar blauwe, groene en af en toe zwarte lichtjes glinsterden. Zijn harde omhulsel zag eruit alsof niets het kon vernietigen. Het lied van de miersoldaten had hem blijkbaar uit zijn slaap gewekt. Hij leek erg boos en riep: “Maak plaats! Ik kom eraan! Maak plaats!”
Hij dacht zeker dat de groep mieren voor hem aan de kant zouden gaan. “Ik ben blij dat ik hem niet in de weg sta,” dacht Maya en ze trok zich wat meer terug in de bloemklok. De kever bewoog zich met een slingerbeweging door het natte gras en bleef stil staan onder de bloem van Maya. Op de grond lag een verdord blad wat de kever opzij trok. Eronder zag Maya een gat in de grond. Maya hield zich heel stil. Het enige geluid was het zachte kletteren van de regen.
Toen hoorde ze de kever door het gat roepen: “Als je met me trouwen wilt, moet je nu de beslissing nemen om meteen op te staan. Het is al dag.” Er gingen enkele ogenblikken voorbij voordat het antwoord kwam. Toen hoorde Maya een dunne, tjilpende stem uit het gat opstijgen.
“In godsnaam, doe de deur daarboven dicht. Het regent binnen.”
De kever gehoorzaamde. Hij stond in een verwachtingsvolle houding, zijn hoofd een beetje opzij, en tuurde door de spleet.
“Alsjeblieft, haast je,” mopperde hij.
Een bruin insect kroop langzaam uit het gat naar buiten. Het had een mollig lichaam, extreem dunne, langzaam bewegende poten, en een angstaanjagend dik hoofd met kleine rechtopstaande voelsprieten.
“Goedemorgen, lieve Effie,” zei de kever. “Heb je lekker geslapen, mijn liefste?”
“Ik ga niet met je mee, Bobbie,” antwoordde ze. “Er wordt gepraat over ons.”
“Ik begrijp het niet,” stamelde de kever. “Moet ons nieuw gevonden geluk worden vernietigd door zulke onzin? Effie, denk erover na. Wat kan jou het schelen wat de mensen zeggen. Jij hebt je gat. Je kunt erin kruipen wanneer je maar wilt. En als je diep genoeg gaat, hoor je niets meer van al dat geroddel bovengronds.”
“Bobbie, je begrijpt het niet. Ik heb mijn eigen ideeën hierover. Bovendien heb je gebruik gemaakt van mijn onwetendheid. Je liet me denken dat je een rozenkever bent, maar gisteren vertelde een slak me dat je een mestkever bent. En dat is nogal wat anders, toch?
Bobbie was stomverbaasd. Toen hij bekomen was van de schrik, riep hij boos: “Nee, ik begrijp het niet. Ik kan het niet begrijpen. Liefde is toch iets wat je voor elkaar voelt, zonder dat het uitmaakt wie je bent?”
“Nou, het maakt voor mij wel degelijk uit,” was het antwoord van Effie. “Als jij zo’n beest bent dat zich graag wentelt in mesthopen, dan moet ik je zeggen dat zo’n gedrag niet past bij mij. Dus, tot ziens!”
En…HUP…daar kroop Effie in haar hol, alsof een windvlaag haar had weggeblazen. Effie was weg en Bobbie staarde verbijsterd naar de lege, donkere opening. Het zag er zo stom uit, dat Maya moest lachen. De kever schudde zijn hoofd en zijn voelsprieten zakten naar beneden. “Mensen waarderen tegenwoordig niet langer de kracht van karakter en het respect voor elkaar is ver te zoeken,” zuchtte hij. “Ik durf het mezelf niet toe te geven, maar ze is absoluut harteloos. Maar zelfs, als ze niet de juiste gevoelens voor me heeft, zou ze toch zo verstandig moeten zijn om met me te trouwen en mijn vrouw te zijn.”
Maya zag de tranen in zijn ogen komen, en haar hart werd gegrepen door medelijden.
“Hemeltjelief,” dacht ze, “er is inderdaad veel verdriet in de wereld.”
Toen zag ze dat de kever een stuk van een worm afbeet en opat. En de rest van de worm kroop gewoon verder?!! “Wat is dat ongelooflijk vreemd,” dacht Maya. Ze wilde de kever ernaar vragen en riep: “Hallo daar!” Daar schrok de kever van. “Maak plaats!” riep de kever.
“Maar ik sta je helemaal niet in de weg,” zei Maya.
“Waar ben je dan? Ik kan je helemaal niet zien?” zei de kever.
“Ik ben hierboven in de blauwe bloem,” riep Maya.
“Oké, maar ik kan je niet zien. Waarom riep je me?”
“De andere helft van de worm gaat er vandoor,” zei Maya.
“Ja,” zei Bobbie, “het zijn erg levendige wezens. Maar ik heb mijn eetlust verloren.” Toen gooide hij het stukje worm dat hij had afgebeten weg en ook dit wormdeel maakte zich uit de voeten, maar dan de andere kant op.
Maya was helemaal in de war. Maar Bobbie leek bekend te zijn met deze eigenaardigheid van wormen.
“Denk maar niet dat ik altijd wormen eet,” merkte de kever op. “Het liefst eet ik rozen, maar die vind je niet overal.”
“Vertel het kleine wormdeel nu maar eerst welke kant zijn andere helft opliep,” riep Maya opgewonden.
Bobbie schudde zijn hoofd en sprak met ernstige toon: “Degenen die door het lot zijn verscheurd, laat niemand meer samenkomen. En wie ben jij?”
“Maya, van het volk van de Bijen.”
“Ik ben blij dat te horen,” zei de kever. “Ik heb niets tegen de Bijen. Waarom zit je daar? Bijen zitten meestal niet stil. Zit je daar al lang?”
“Ik heb hier geslapen,” zei Maya.
“Ik hoop dat je goed geslapen hebt,” zei Bobby en het klonk boos. “Ben je net wakker?”
“Ja,” zei Maya, die slim had geraden dat Bobbie het niet leuk zou vinden als ze zijn gesprek met Effie, de krekel, had afgeluisterd.
“Ik ben Bobbie, van de familie van de rozenkevers,” zei de kever.
Maya moest in zichzelf lachen, want ze wist heel goed dat hij gen rozenkever was, maar een mestkever. Maar ze zei er niets over, omdat ze hem niet wilde kwetsen.
“Heb je geen last van de regen?” vroeg ze.
“Nee hoor, ik ben gewend aan de regen, door de rozen, weet je wel. Daar waar rozen groeien, regent het meestal.”
Maya dacht bij zichzelf: “Nu moet hij wel een keer ophouden met al die leugens. Ik laat me niet verder door hem voor de gek houden.”
“Bobbie,” zei ze met een ondeugende glimlach, “wat is dat voor een gat daar, onder het blad?”
“Een gat? Een gat, zei je? Er zijn hier heel veel gaten. Het is waarschijnlijk gewoon een gat. Je hebt geen idee hoeveel gaten er in de grond zitten.”
Bobbie had nauwelijks het laatste woord gezegd of er gebeurde iets vreselijks. In zijn poging om net te doen alsof het hem niets deed, was hij zijn evenwicht verloren en was hij omgevallen. Maya hoorde een wanhopige kreet en het volgende moment zag ze de kever plat op zijn rug in het gras liggen. Zijn armen en benen zwaaiden in de lucht.
“Ik ben er klaar voor!” piepte de kever. “Ik zal nooit meer op mijn benen kunnen staan. Ik zal sterven. Ik ga dood in deze positie. Heb je ooit gehoord van een erger lot?”
En Bobbie bleef zich inspannen om met zijn voeten de grond te raken. Maar telkens als hij met moeite een stukje aarde te pakken kreeg, viel hij weer om op zijn hoge halve bol van een rug. De zaak zag er echt wanhopig uit. Maya begon zich ernstig zorgen te maken. Hij werd al heel bleek in zijn gezicht en zijn kreten waren hartverscheurend.
“Wacht!” riep ze. “Ik zal proberen je om te draaien. Als ik heel hard mijn best doe, zal het me zeker lukken. Maar je moet stoppen met schreeuwen en naar me luisteren. Als ik een grasspriet voorover buig en de punt ervan naar je toe buig, kun je het dan gebruiken om jezelf in de goede positie te krijgen?”
Dus de kleine Maya vloog, ondanks de regen, uit haar beschermende plekje in de bloem naar een dun groen grassprietje naast Bobbie en klampte zich eraan vast bij de punt. Het boog onder haar gewicht en zonk recht boven Bobbie’s kronkelende ledematen.
“Hou het vast”, riep ze.
Bobbie greep er snel naar, eerst met de ene hand, dan met de andere, en ten slotte met zijn benen. Beetje bij beetje trok hij zich langs het grassprietje tot hij bij het dikkere en sterkere gedeelte van het gras kwam. Nu kon hij zich er beter aan vasthouden en zich ermee omdraaien. Hij slaakte een enorme zucht van verlichting.
“De hemel zij dank!” riep hij uit. “Wat was dat verschrikkelijk!”
“Gaat het nu beter met je?” vroeg Maya.
Bobbie greep naar zijn voorhoofd. “Dank je wel, Maya. Heel erg hartelijk bedankt. Als mijn duizeligheid voorbij is, zal ik je alles over mezelf vertellen.”
Maar Maya kreeg er niets meer over te horen. Een veldmus kwam door het gras huppelen op zoek naar insecten. Maya verstopte zich en bleef heel stil op de grond liggen tot de vogel weg was. Toen ze om zich heen keek op zoek naar Bobbie, was hij verdwenen. Dus besloot ze er zelf ook maar weer vandoor te gaan, want de regen was opgehouden en de dag was helder en warm.