Maya, slaperig van de middaghitte, vloog op haar gemak, langs de glanzende struiken in de tuin, naar de koele beschutting van een grote kastanjeboom. Op een plat stuk gras, in de schaduw onder de boom, stonden stoelen en tafels klaar. Waarschijnlijk was het de bedoeling om buiten te eten. Een eindje verderop glansde het rode pannendak van een boerenhuisje en er stegen dunne blauwe rookkolommen uit de schoorstenen op.
Nu, dacht Maya, nu zou ze eindelijk een mens zien. Had ze nu niet het hart van het mensenrijk bereikt? De boom moet zijn eigendom zijn, en het merkwaardige houten apparaat in de schaduw beneden moest een Bijenkorf zijn. Toen zoemde er iets, een Vlieg landde op het blad naast haar. Het beestje rende met kleine schokjes op en neer over het groene blad. Je kon zijn poten niet zien bewegen en hij leek opgewonden rond te schuiven. Toen vloog het van het ene brede blad naar het andere, maar zo snel en onverwacht dat je zou denken dat het niet was gevlogen maar gesprongen.
Blijkbaar was het op zoek naar de meest comfortabele plek op het blad. Zo nu en dan, zo maar plotseling, vloog het even kort de lucht en zoemde heftig, alsof er iets vreselijk onaangenaams was gebeurd waardoor de wereld stil zou staan. Dan liet het zich weer terugvallen op het blad, alsof er niets was gebeurd, en begon weer heen te rennen. Tenslotte bleef het heel stil zitten, als een star beeld.
Maya keek naar zijn capriolen, ging naar het beest toe en zei beleefd:
“Hoe gaat het met u? Welkom op mijn blad. Je bent een Vlieg, nietwaar?”
“Waar zie je me nog anders voor aan?” zei de kleine Vlieg. “Mijn naam is Puck. Ik ben erg druk. Wil je me wegjagen?”
“Waarom zou ik? Helemaal niet hoor. Ik ben juist blij kennis met je te maken”, zei Maya.
‘Ik geloof je”, was alles wat Puck zei, en vervolgens probeerde hij zijn eigen hoofd van zijn lijf te trekken.
“Goede genade, wat doe je?” riep Maya.
“Ik moet dit doen. Jij begrijpt dat niet. Het is iets waar jij als Bij niets van af weet”, zei Puck, nu weer kalm. En hij schoof zijn poten over zijn vleugels tot ze rond de punt van zijn lichaam kromden. “Ik ben trouwens meer dan een Vlieg”, voegde hij er met enige trots aan toe. “Ik ben een Huisvlieg. Ik ben hierheen gevlogen voor de frisse lucht.”
“Hoe interessant!” riep Maya vrolijk uit. “Dan zul jij wel alles over mensen weten.”
“Zo goed als ik de zakken van mijn broek ken”, gooide Puck er minachtend uit. “Ik zit elke dag op de mensen. Wist je dat niet? Ik dacht dat jullie Bijen zo slim waren. Jij doet in ieder geval alsof.”
“Mijn naam is Maya”, zei het Bijtje nogal verlegen. Waar de andere insecten toch altijd hun zelfverzekerdheid vandaan haalden, om nog maar te zwijgen van hun brutaliteit, begreep ze echt niet.
“Bedankt voor de informatie. Wat je naam ook is, je bent een dwaas.”
Puck zat daar als een kanon in de positie om te worden afgeschoten met zijn hoofd en borst omhoog gestoken en de achterste punt van zijn lichaam op het blad. Plotseling boog hij zijn hoofd en hurkte neer, zodat hij eruitzag alsof hij geen benen had.
“Je moet oppassen en voorzichtig zijn”, zei hij. “Dat is het belangrijkste van alles.”
Maar intussen kwam er een golf van woede in de kleine Maya naar boven. De belediging die Puck haar had toegebracht, was haar teveel. Zonder echt te weten waardoor ze het deed, stortte ze zich razendsnel op hem, greep hem bij de kraag en hield hem stevig vast.
“Ik zal je leren beleefd te zijn tegen een Bij”, riep ze.
Puck begon hard te huilen: “Steek me alsjeblieft niet”, jammerde hij. “Het is het enige wat je kunt doen, maar het is dodelijk. Verwijder de achterkant van je lichaam. Dat is waar je angel zit. En laat me gaan, laat me alsjeblieft gaan, als je dat nog kunt. Ik zal alles doen wat je zegt. Kun je een grap niet begrijpen? Het was maar een grap. Iedereen weet dat jullie Bijen de meest gerespecteerde van alle insecten zijn, en de meest krachtige en de meest talrijke. insecten zijn. Maak me alleen niet dood, alsjeblieft niet. Er zal niemand zijn die me weer tot leven brengt. Goede genade! Niemand waardeert ook ooit mijn humor!”
“Goed dan”, zei Maya met een vleugje minachting in haar hart, “ik laat je leven op voorwaarde dat je me alles vertelt wat je weet over mensen.”
“Dat doe ik maar al te graag”, riep Puck. “Ik zou het je hoe dan ook hebben verteld. Maar laat me nu alsjeblieft eerst gaan.”
Maya liet hem los. Haar respect voor de Vlieg en elk vertrouwen dat ze in hem had kunnen hebben, was verdwenen. Wat voor waarde zouden de ervaringen van zo’n laag wezen kunnen hebben. Wat zou hij nou weten over serieuze mensen? Ze zou zelf meer over mensen te weten moeten komen. De les was echter niet voor niets geweest. Puck hield zich wat rustiger. Maar zacht scheldend en grommend zette hij zichzelf in het gelijk. Hij streek zijn voelsprieten en vleugels glad en de minuscule haartjes op zijn zwarte lichaam die vreselijk verkreukeld waren want Maya de Bij had hem goed te pakken gehad.
“Alles in mijn lijf is uit de kom, het is helemaal uit de hand gelopen!” mompelde hij op een gepijnigde toon. “Dat komt voort uit jouw opgewonden manier van doen. Maar vertel me maar, wat wil je weten over mensen? Ik denk dat ik je het beste een paar dingen uit mijn eigen leven kan vertellen. Zie je, ik ben opgegroeid tussen mensen, dus je hoort precies wat je wilt weten.”
“Je bent opgegroeid tussen mensen?”
“Natuurlijk. Het was in de hoek van hun kamer dat mijn moeder het ei legde waar ik uit kwam. Ik deed mijn eerste pogingen om te lopen op hun zonnescherm en ik testte de kracht van mijn vleugels door van Schiller naar Goethe te vliegen.”
“Wat zijn Schiller en Goethe?”
“Dat zijn beelden”, verklaarde Puck, op zeer superieure toon, “beelden van twee mannen die zich hebben onderscheiden van anderen, naar het schijnt. Ze staan onder de spiegel, één aan de rechterkant en één aan de linkerkant maar niemand besteedt enige aandacht aan hen.”
“Wat is een spiegel? En waarom staan de beelden onder de spiegel?”
“Als Vlieg is een spiegel goed om je buik te zien als je erop kruipt. Het is erg amusant. Wanneer mensen naar een spiegel gaan, leggen ze ofwel hun handen tegen hun haar of trekken ze aan hun baard. Als ze alleen zijn, glimlachen ze in de spiegel, maar als er iemand anders in de kamer is, kijken ze heel serieus. Wat het doel ervan is, heb ik nooit kunnen achterhalen. Schijnt een nutteloos spel van hen te zijn. Ik heb zelf, toen ik nog een kind was, veel last gehad van de spiegel. Ik wilde erin vliegen maar werd natuurlijk met geweld weer teruggeworpen.”
Maya stelde Puck nog meer vragen over de spiegel, die hij heel moeilijk kon beantwoorden.
“Kijk”, zei hij tenslotte, “je bent toch zeker weleens over het gladde wateroppervlak gevlogen? Nou, een spiegel is net zoiets.”
De kleine Vlieg, die zag dat Maya zeer respectvol en aandachtig luisterde naar zijn ervaringen, werd een stuk vriendelijker en beleefder. En wat Maya’s mening over Puck betreft, hoewel ze niet alles geloofde wat hij haar vertelde, had ze er toch spijt van dat ze eerder in hun ontmoeting zo minachtend over hem had gedacht.
“Vaak zijn mensen toch veel verstandiger dan we in eerste instantie denken”, hield ze zichzelf voor.
Puck ging verder met zijn verhaal: “Het heeft lang geduurd voordat ik hun taal verstond. Nu weet ik eindelijk wat ze willen. Het is niet veel, want ze zeggen meestal elke dag hetzelfde.”
“Ik kan dat bijna niet geloven”, zei Maya. “Ze hebben zoveel interesses en denken over zoveel dingen en doen zoveel dingen. Cassandra vertelde me dat ze steden bouwen die zo groot zijn dat je er niet in één dag omheen kunt vliegen, torens zo hoog als de bruidsvlucht van onze Bijenkoningin, en huizen die op het water drijven. En dan hebben ze ook nog huizen die over het land glijden op twee smalle zilveren wielen en die sneller gaan dan vogels.”
“Wacht even” zei Puck energiek. ‘Wie is Cassandra, als ik zo vrij mag zijn om dat te vragen?
“O, zij was mijn lerares.”
“Lerares” herhaalde Puck minachtend. “Waarschijnlijk ook een Bij. Wie anders dan een Bij zou mensen zo overschatten? Uw juffrouw Cassandra, of hoe ze ook heet, kent haar geschiedenis helemaal niet. Die steden en torens en andere menselijke apparaten waarover u spreekt, zijn geen van allen goed voor ons. Wie zou zo’n onpraktische kijk op de wereld hebben als jij? Als je de veronderstelling niet accepteert dat de aarde wordt gedomineerd door de Vliegen, dat de Vliegen het meest wijdverbreide en belangrijkste ras op aarde zijn, zul je nauwelijks een echte kennis van de wereld krijgen.”
Puck maakte een paar zigzagbewegingen op het blad en trok weer aan zijn hoofd, tot Maya’s grote bezorgdheid.
“Weet je hoe je kunt zien dat ik gelijk heb?” vroeg Puck, terwijl hij zijn handen tegen elkaar wreef alsof hij ze in een knoop wilde binden. “Tel het aantal mensen en het aantal Vliegen in een kamer. Het resultaat zal je verbazen.”
“Je zou gelijk kunnen hebben. Maar daar gaat het niet om.”
“Denk je dat ik dit jaar geboren ben?” vroeg Puck ineens.
“Ik weet het niet.”
‘Ik heb een winter doorstaan,’ kondigde Puck vol trots aan. “Mijn ervaringen gaan terug tot de ijstijd. In zekere zin nemen ze me mee door de ijstijd. Daarom ben ik ook hier, ik ben hier om te herstellen.”
“Wat je ook bent, je bent zeker een wezen met pit”, merkte Maya op.
“Dat zou ik ook zeggen”, riep Puck uit, en hij maakte een luchtige sprong. “Vliegen zijn het brutaalste ras in de schepping. We rennen nooit weg tenzij het beter is om weg te rennen, maar ook dan komen we altijd terug. Heb jij ooit op een mens gezeten?”
“Nee”, zei Maya, die vanuit haar ooghoeken wantrouwend naar de Vlieg keek. Ze wist nog steeds niet goed wat ze van hem moest denken. “Nee, ik ben niet geïnteresseerd in op mensen zitten.”
“Ah, lief kind, dat komt doordat je niet weet wat het is. Als je ooit de lol had gezien die ik met de man thuis heb, zou je groen worden van jaloezie. Ik zal het je vertellen. In mijn kamer woont een oudere man. Hij heeft een eigenaardig drankje, dat hij verborgen houdt in de hoekkast. Het heeft een zoete, bedwelmende geur.
Als hij het gaat halen, glimlacht hij en worden zijn ogen klein. Hij pakt een glaasje en kijkt naar het plafond terwijl hij drinkt, waarschijnlijk om te zien of ik er ben. Ik knik naar hem en hij gaat met zijn hand over zijn voorhoofd, neus en mond om me te laten zien waar ik straks moet gaan zitten. Dan knippert hij met zijn ogen en opent zijn mond zo wijd als hij kan en giet alles naar binnen. Tenslotte gaat hij op een sofa liggen, en na korte tijd begint hij snurk-geluiden te maken.
Ik neem aan dat hij de geluiden mooi vindt. Ze zijn het slaaplied van de mens. Voor mij zijn ze het teken dat ik naar beneden moet komen. Het eerste wat ik doe is mijn portie uit het glas halen, dat hij voor mij heeft achtergelaten. Zo’n druppel heeft een enorm effect op een Vlieg. Ja, ik begrijp de mens. Dan vlieg ik erheen en neem plaats op het voorhoofd van de slapende man. Het voorhoofd ligt tussen de neus en het haar en dient om na te denken. Je kunt het zien aan de lange rimpels van links naar rechts. Ze moeten bewegen als er iets waardevols uit zijn denken moet voortkomen.
Het voorhoofd laat ook zien of mensen geïrriteerd zijn. Maar dan lopen de plooien op en neer en vormt zich een ronde holte boven de neus. Zodra ik op zijn voorhoofd ga zitten en heen en weer begin te rennen in de rimpels, graait de man in de lucht met zijn handen. Hij denkt dat ik ergens in de lucht ben. Dat komt omdat ik op zijn denkrimpel zit en hij niet zo snel kan bepalen waar ik werkelijk ben. Uiteindelijk begint hij te mompelen en slaat tegen me. Welnu, juffrouw Maya, of wat uw naam ook is, hier moet je verstand van hebben. Ik zie de hand aankomen, maar ik wacht tot het laatste moment, dan vlieg ik behendig opzij, ga zitten en kijk wat hij verder doet. We hielden het spel vaak een vol half uur vol. Je hebt geen idee hoeveel uithoudingsvermogen die man heeft.
Tenslotte springt hij op en stort een reeks woorden uit waaruit blijkt hoe ondankbaar hij is. Maar een nobele ziel, zoals ik, zoekt geen beloning. Ik zit dan al op het plafond naar zijn ondankbare uitbarsting te luisteren.
“Ik kan niet zeggen dat ik het erg leuk vind,” merkte Maya op. “Is het niet nogal nutteloos?”
“Verwacht je soms dat ik een honingraat op zijn neus zet?” riep Puck uit. “Jij hebt geen gevoel voor humor, beste meid. Wat doe jij dan dat nuttig is?”
De kleine Maya werd helemaal rood, maar herstelde zich snel om haar verlegenheid voor Puck te verbergen.
“De tijd komt spoedig”, zoemde ze, “dat ik iets groots en prachtigs zal doen, en ook goed en nuttig. Maar eerst wil ik zien wat er in de wereld gebeurt. Diep in mijn hart voel ik dat het bijna zover is.”
Terwijl Maya sprak, voelde ze een stroom van hoop en enthousiasme haar wezen overspoelen.
Maar Puck leek niet te beseffen hoe serieus ze was en hoe diep geroerd. Hij zigzagde een tijdje op zijn gejaagde manier rond en vroeg toen:
“Je hebt toevallig geen honing bij je, of wel, beste meid?”
“Het spijt me”, antwoordde Maya. “Ik zou je graag wat geven, vooral nadat je me zo aangenaam hebt vermaakt, maar ik heb echt geen honing bij me. Mag ik je nog een laatste vraag stellen?”
“Vraag maar wat je wilt”, zei Puck. “Ik zal antwoorden, ik zal altijd antwoorden.”
“Ik zou graag willen weten hoe ik in het huis van een mens kan komen.”
“Vlieg naar binnen”, zei Puck scherpzinnig.
“Maar hoe, zonder in gevaar te komen?”
“Wacht tot er een raam wordt geopend. Maar zorg ervoor dat je de weg naar buiten weer vindt. Als je eenmaal binnen bent en het raam niet kunt vinden, kun je het beste naar het licht vliegen. In elk huis vind je altijd voldoende ramen. Je hoeft alleen maar op te merken waar de zon door schijnt. Ga je nu al?”
“Ja, ik ga nu”, antwoordde Maya, terwijl ze haar hand uitstak. “Ik heb wat dingen te regelen. Tot ziens. Ik hoop dat je goed herstelt van de gevolgen van de ijstijd.”
En met haar fijne zelfverzekerde gezoem dat toch ook een beetje angstig klonk, hief de kleine Maya haar glanzende vleugels en vloog de zon in, op weg naar de bloemrijke weiden om wat voedsel te verzamelen.
Puck dacht zorgvuldig na wat hij nog zou kunnen zeggen. Toen merkte hij peinzend op:
“Wel nu. Wel, wel. – Waarom ook niet?”