De wanhoop van de kleine Bij maakte plaats voor vastberadenheid. Ze herinnerde zich weer helemaal dat ze een Bij was.
“Ik zit te jammeren alsof ik geen hersens heb en niets kan. Zo eer ik het bijenvolk niet. Ze zijn in gevaar en ik ook. Als ik toch de dood in de ogen moet zien, kan ik maar beter trots en dapper zijn en in elk geval proberen om mijn volk te redden.”
Ook al was ze al lange tijd van huis, Maya voelde zich één met haar volk. Er rustte een grote verantwoordelijkheid op haar nu ze wist van het complot van de horzels. “Lang leve, mijn koningin!”, snikte ze hardop.
“Stile graag!”, de horzel-wachter kwam langs op zijn avondronde.
Zodra de wachter weg was, maakte Maya de kier, waar ze door gluurde, groter en wurmde zich in de hal. Er klonk luid gesnurk. Er scheen een gedempt blauw licht naar binnen. Ze zag het maanlicht en in de verte scheen een glinsterende ster. Ze slaakte een diepe zucht. “Vrijheid!”, dacht ze. Ze begon naar de uitgang te kruipen.
“Als ik nu vlieg”, dacht ze, “ben ik er in één klap uit.” Haar hart bonsde alsof het op het punt stond te barsten. Maar daar in de schaduw van de deuropening stond een schildwacht, die tegen een zuil leunde.
Maya stond vastgeworteld aan haar plek. Al haar hoop om te ontsnappen was weg. Ze kon maar beter terug gaan nu er zo’n lijvige schildwacht stond. Hij stond te staren naar het maanverlichte landschap en zijn harnas glom in het licht. Iets in de manier waarop hij daar stond, ontroerde de kleine Bij.
“Hij ziet er verdrietig uit, maar ook trots met zijn mooie schild. Hij staat altijd klaar om te vechten of te sterven”, dacht ze. Ach, hoe vaak was het al gebeurd dat de goedheid van haar hart en de schoonheid van iets haar alle gevoel voor gevaar deden verliezen. Opeens schoot er een gouden pijl van licht uit de helm van de wachter.
“Goede genade” fluisterde Maya, “dit is mijn einde.” Maar de schildwacht zei rustig: “Kom gewoon hier, kind.”
“Wat!” riep Maya. “Je zag me?”
“Natuurlijk, je maakte een gat in de muur en kroop erdoorheen totdat je nu tot hier bent gekomen. Nu verloor je de moed. Heb ik gelijk?”
“Dat is waar”, zei Maya terwijl ze beefde van angst. De schildwacht had haar dus de hele tijd gezien. Ze herinnerde zich hoe scherp de zintuigen van horzels zijn.
“Wat doe jij hier?” vroeg hij goedgehumeurd. Maar Maya vond nog steeds dat hij er verdrietig uitzag. Zijn geest leek ver weg te zijn en zich niet bezig te houden met wat er nu aan de hand was.
“Ik wil er graag uit en ik ben gewoon geschrokken. Je zag er zo sterk en knap uit met die wapenuitrusting. Maar nu zal ik met je vechten.”
De schildwacht glimlachte verbaasd. Maya voelde zich betoverd door hem.
“Wij zullen niet vechten, kleine Bij”, zei hij. “Jullie bijen zijn als volk machtig maar wij horzels zijn sterker als persoon. Je kunt hier een tijdje blijven kletsen maar niet te lang want ik moet zo de soldaten wakker maken en dan moet jij terug naar je cel.”
Maya werd bevangen door bewondering en met grote droevige ogen keek ze op naar haar vijand en volgde de impuls van haar hart: “Ik heb altijd slechte dingen gehoord over horzels. Maar jij bent niet slecht. Ik kan niet geloven dat jij slecht bent.”
“Er zijn overal goede wezens en slechte wezens”, zei hij ernstig. “Maar je moet niet vergeten dat wij je vijanden zijn en altijd je vijanden zullen blijven.”
“Maar moet een vijand altijd slecht zijn?”, vroeg Maya. “Toen ik je in het maanlicht zag staan, vergat ik dat je gevaarlijk en wreed was. Je leek verdrietig. Ik dacht altijd dat verdrietige wezens niet slecht kunnen zijn.”
De schildwacht zei niets en Maya vervolgde moediger: “Jij bent sterk. Jij kunt me weer in mijn cel stoppen en dan zal ik sterven maar jij kunt me ook vrijlaten, als je wilt.”
Hierop richtte de wachter zich op. Zijn wapenrusting rammelde en de arm die hij ophief schitterde in het maanlicht. “Je hebt gelijk, dat zou ik kunnen doen”, zei hij. “Maar mijn volk en mijn koningin hebben deze macht aan mij toevertrouwd. Geen enkele bij die dit fort binnenkomt, zal het levend verlaten. Ik zal trouw blijven aan mijn volk.”
Na een pauze voegde hij er zacht aan toe: “Ik heb door bittere ervaring geleerd hoe ontrouw kan kwetsen, toen mijn Lovey me in de steek liet…” Maya werd geraakt door zijn gevoelens en zijn woorden. Liefde voor haar eigen soort, loyaliteit aan haar volk. Ieder deed zijn plicht en toch bleef ieder een vijand van de ander. Lovey was een mooie libelle die aan de oever van het meer tussen de waterlelies woonde. Maya trilde van opwinding. Hier was misschien haar redding. Maar ze was er niet helemaal zeker van. Dus zei ze voorzichtig: “Wie is Lovey, als ik vragen mag?”
“Maakt niet uit, kleintje. Ze is niet jouw zaak, en ze is voor altijd voor mij verloren. Ik zal haar nooit meer vinden.”
“Maar ik ken Lovey”, zei Maya zo onverschillig mogelijk. “Ze is de mooiste van allemaal.”
De houding van de schildwacht veranderde plotseling. Hij sprong naar Maya toe en riep: “Wat! Ken je Lovey? Zeg me waar ze is. Vertel het me meteen.”
“Nee.” Maya sprak rustig en vastberaden.
“Ik bijt je kop eraf als je het niet vertelt.” De schildwacht kwam nu gevaarlijk dichtbij.
“Dat zal toch wel gebeuren. Ik verraadt Lovey niet, ze is een goede vriendin van mij en jij wilt haar opsluiten.”
Maya zag dat de schildwacht het moeilijk had en een innerlijke strijd voerde.
“Goede genade, het is de hoogste tijd om de soldaten wakker te maken. Nee kleine Bij, ik wil Lovey geen kwaad doen. Ik hou van haar met heel mijn hart. Ik zou mijn leven voor haar geven. Zeg me waar ik haar kan vinden.”
Maya was slim. Ze aarzelde opzettelijk voordat ze zei: “Maar ik hou van mijn leven.”
“Als je mij vertelt waar Lovey woont, zal ik je vrijlaten.” Maya zag dat de schildwacht met moeite deze woorden uitsprak.
“Zul je je woord houden?”
“Ik geef je mijn erewoord als schildwacht”, zei hij trots.
Maya bedacht opgewonden dat ze nu misschien haar volk op tijd zou kunnen redden.
“Ik geloof je”, zei ze. “Lovey woont in een inham van een groot meer, onder de lindebomen bij het kasteel. Je vindt haar daar elke dag, ‘s middags als de zon hoog aan de hemel staat, tussen de witte waterlelies.”
De wacht had beide handen tegen zijn bleke voorhoofd gedrukt. Hij leek een wanhopige strijd met zichzelf te hebben. “Je vertelt de waarheid”, zei hij eindelijk zacht. “Ze vertelde me over een plek met witte bloemen. Dat moeten de bloemen zijn waarover jij spreekt. Vlieg dan nu maar weg. Dank je wel.”
Hij deed een stap opzij, zodat de uitgang vrij was. De dag brak aan.
“Een schildwacht houdt zijn woord”, zei hij.
Hij wist niet dat Maya de vergadering had afgeluisterd en hield zichzelf voor dat een kleine Bij, meer of minder, maar weinig verschil maakte.
“Tot ziens”, riep Maya, ademloos van haast en vloog weg zonder een woord van dank. Er was geen tijd te verliezen.