Het Lelijke Eendje

Aan de waterkant zat een eend al een hele tijd op haar nest te broeden. Een voor een kwamen de kuikens uit hun ei tevoorschijn. Eindelijk barstte ook het grootste ei open. Verschrikt keek de moedereend naar het kuiken dat eruit kwam. Dat is toch wel een verschrikkelijk groot eendenkuiken! En zo grijs, dacht ze.

“Gaan jullie mee, kinderen,” zei de moedereend. “Dan zal ik jullie aan de dieren op de boerderij voorstellen”. “Jakkes, wat ziet dat ene jong er lelijk uit,” zeiden de dieren op de boerderij. En ze begonnen hem te pesten. Gelukkig beschermde de moedereend hem. Vanaf die dag werd het arme eendje dat het laatst uit het ei gekomen was en er zo lelijk uitzag, door de andere eenden gebeten, geduwd en voor de gek gehouden. Op den duur deden zelfs zijn broertjes en zusjes lelijk tegen hem. Zelfs zijn moeder wilde hem niet meer. Toen besloot het eendje om weg te gaan.

Hij kwam bij een groot moeras, waar wilde eenden woonden. Daar bleef hij de hele nacht. Hij was moe en verdrietig. Toen de eenden hem de volgende morgen zagen, riepen ze uit: “Wat ben jij lelijk!” Ver van alle andere dieren bleef het eendje in het moeras wonen.

Op een avond in de herfst kwam er een hele vlucht prachtige grote vogels overvliegen. Het eendje had nog nooit zulke mooie dieren gezien. Het waren zwanen. Die winter werd het vreselijk koud. Het eendje probeerde zolang mogelijk te blijven zwemmen. Maar hij werd zo moe dat hij stil bleef liggen en in het ijs vastvroor.

De volgende morgen vond een boer hem en nam hem mee naar huis. In de warme keuken kwam het eendje weer bij. De kinderen wilden met hem spelen, maar hij dacht dat ze hem kwaad wilden doen. Hij vloog naar buiten terug naar het moeras. Moederziel alleen zwierf het eendje de rest van de winter door de wijde wereld.

Eindelijk werd het lente. Het eendje sloeg zijn vleugels uit. Ze ruisten veel meer dan vroeger. Hij kwam ook veel sneller vooruit. En voor hij het wist, was hij in een grote tuin beland. In de vijver van die tuin streek hij neer. Uit het struikgewas zag hij drie prachtige witte zwanen komen. Het eendje zag dat het net zulke vogels waren als hij lang geleden had zien overvliegen. Hij zwom de zwanen tegemoet. Toen hij vlak bij hen was, boog hij zijn kop. Maar wat zag hij in het heldere water? Hij zag zijn eigen spiegelbeeld. Dat was geen onhandig, donkergrijs kuiken meer. Hij was zelf een zwaan geworden! Wat was hij blij.

Er kwamen een paar kinderen naar de kant van de vijver. Ze gooiden brood in het water. “Er is een nieuwe bij!” riep het kleinste kind en de anderen juichten: “Ja! En hij is het mooist van allemaal!” Toen voelde hij zich verlegen. Hij dacht eraan hoe hij gepest was, en nu vonden de kinderen hem de mooiste! Zijn veren ruisten, hij strekte zijn slanke hals en dacht blij: Van zoveel geluk had ik niet kunnen dromen, toen ik nog een lelijk jong eendje was.


Downloads