Het schip van de dokter moest, op weg naar huis, de kust van Barbarij passeren. Deze kust is de kust van de Grote Woestijn. Het is een woeste, eenzame plek met veel zand en stenen. Op deze plek leefden de Barbarijse piraten.
Deze piraten joegen met hun snelle zeilschepen achter zeelieden aan met het doel ze schipbreuk te laten lijden. Als ze een boot in beslag namen, zetten de mensen gevangen, namen vervolgens alles mee wat er op het schip was en lieten daarna het schip zinken. Op de terugweg naar Barbarij zongen ze liedjes en waren trots op het onheil dat ze hadden aangericht. Ze lieten de gekaapte mensen brieven schrijven aan hun vrienden waarin ze om geld moesten vragen. Als ze het geld niet stuurden, gooiden ze de gevangenen in zee.
Op een zonnige dag liepen de Doctor en Dab-Dab over het dek. Een lekkere frisse wind blies de boot voort, en iedereen was vrolijk. Weldra zag Dab-Dab het zeil van een ander schip een heel eind achter hen aan de rand van de zee. Het was een rood zeil.
“Dat zeil bevalt me niet”, zei Dab-Dab. “Ik heb het gevoel dat het geen bevriend schip is. Ik ben bang dat we in de problemen komen.”
Jip, die vlakbij een dutje in de zon lag te doen, begon in zijn slaap te grommen en te praten. “Ik ruik gebakken rosbief”, mompelde hij, “maar de rosbief is nog niet gaar, er moet nog bruine jus over.”
“Allemachtig!” riep de dokter. “Wat is er met die hond aan de hand? Ruikt hij in zijn slaap en praat hij ook?”
“Ik veronderstel van wel”, zei Dab-Dab. “Alle honden kunnen ruiken in hun slaap.”
“Maar wat ruikt hij?”, vroeg de dokter. “Er wordt geen rosbief gebakken op ons schip.”
“Nee,” zei Dab-Dab. “De rosbief moet op dat andere schip daarginds zijn.”
“Maar dat is tien mijl verderop”, zei de dokter. “Zo ver kon hij toch niet ruiken!”
“O ja, dat zou hij wel kunnen”, zei Dab-Dab. “Vraag het hem maar.”
Toen begon Jip, nog steeds diep in slaap, weer te grommen en zijn lip krulde zich boos op en liet zijn witte tanden zien. “Ik ruik slechte mannen”, gromde hij. De ergste mannen die ik ooit heb geroken. Ik ruik problemen. Ik ruik een gevecht – zes slechte schurken die vechten tegen één dappere man, ik wil hem helpen. WOEF WOEF.” Toen blafte hij luid en werd wakker met een verbaasde blik op zijn gezicht.
“Kijk de boot komt dichterbij”, riep Dab-Dab.
“Het zijn slechte zeelieden”, zei Jip “en hun schip is erg snel. Het zijn zeker de piraten van Barbarije.”
“Nou, we moeten meer zeilen op onze boot zetten”, zei de dokter, “zodat we sneller kunnen gaan en van ze weg kunnen varen. Ren naar beneden, Jip, en haal alle zeilen die je ziet.”
De hond haastte zich naar beneden en sleepte alle zeilen die hij kon vinden omhoog. Maar zelfs toen ze alle zeilen hadden bijgezet, ging de boot lang niet zo snel als de piraten, die steeds dichterbij kwamen. “Dit is een armzalig schip dat de prins ons heeft gegeven”, zei Gub-Gub, het varken, “deze oude schuit is het langzaamste schip dat hij kon vinden, denk ik. Kijk hoe dichtbij ze nu zijn! Je kunt de snorren van de mannen zien, het zijn er zes. Wat moeten we nu doen?”
Toen vroeg de dokter Dab-Dab om naar boven te vliegen en de zwaluwen te vertellen dat er piraten achter hen aan kwamen in een snel schip, en hen te vragen wat ze moesten doen. Toen de zwaluwen dit hoorden, streken ze allemaal neer op het schip van de dokter. Ze zeiden hem dat hij een paar stukken lang touw moest ontrafelen en er zo snel als hij kon een heleboel dunne touwtjes van moest maken. Toen werden de uiteinden van deze touwtjes aan de voorkant van het schip vastgebonden. De zwaluwen grepen de touwtjes met hun poten en vlogen weg, de boot voorttrekkend.
Een paar zwaluwen samen zijn niet sterk maar het is het iets anders als er heel veel bij elkaar zijn. En daar, vastgebonden aan het schip van de dokter, hingen wel duizend touwtjes en wel tweeduizend zwaluwen trokken aan elk touwtje, allemaal verschrikkelijk snelle vliegers. En plotseling merkte de dokter dat het schip zo snel voortging dat hij zijn hoed met beide handen moest vasthouden. Het leek wel alsof het schip door de zee vloog.
En alle dieren op het schip begonnen te lachen en te dansen, want toen ze omkeken naar het piratenschip, konden ze zien dat het nu kleiner en kleiner werd in plaats van groter en groter. Ze lieten de rode zeilen achter zich!