Dr. Dolittle krijgt een waarschuwing van de ratten (14/21)

Een schip door de zee slepen is hard werken. En na drie uur begonnen de zwaluwen moe en kortademig te worden. Ze stuurden een bericht naar de dokter om te zeggen dat ze snel moesten rusten. Ze zouden de boot naar een eiland niet ver daarvandaan trekken en in een diepe baai verbergen totdat ze weer op krachten waren gekomen.

En weldra zag de dokter het eiland. Het had een heel mooie, hoge, groene berg in het midden.

Toen het schip veilig de baai was binnengevaren waar het vanaf de open zee niet te zien was, zei de dokter dat hij naar het eiland zou gaan om water te zoeken omdat er niets meer te drinken was op zijn schip. Hij zei tegen alle dieren dat ze ook aan wal moesten gaan om lekker op het gras te ravotten en hun benen te strekken.

Terwijl ze het schip verlieten, merkte de dokter dat er een heleboel ratten van beneden kwamen en ook het schip verlieten. Jip begon achter hen aan te rennen, want op ratten jagen was altijd al zijn favoriete spelletje geweest. Maar de dokter zei dat hij daarmee moest stoppen.

Een grote zwarte rat, die iets tegen de dokter leek te willen zeggen, kroop schuchter langs de reling naar voren en keek vanuit zijn ooghoek naar de hond. En nadat hij twee of drie keer zenuwachtig had gekucht, zijn bakkebaarden had schoongemaakt en zijn mond had afgeveegd, zei hij:

“Ahem – eh – u weet natuurlijk wel dat alle schepen ratten hebben toch, dokter?”

“Ja”, antwoordde de dokter.

“En hebt u gehoord dat ratten altijd een zinkend schip verlaten?”

“Ja, dat is mij ook verteld”, zei de dokter.

“Mensen,” zei de rat, “praten er altijd met een sneer over – alsof het iets schandelijks is. Maar je kunt het ons toch niet kwalijk nemen? Wie zou er tenslotte op een zinkend schip blijven als hij er vanaf kan?”

“Dat is volkomen natuurlijk”, zei de dokter , “echt heel natuurlijk. Ik begrijp het heel goed… Was er… Was er verder nog iets dat je wilde zeggen?”

“Ja,” zei de rat. “Ik kom vertellen dat we dit schip verlaten. We wilden u waarschuwen voordat we gaan. Dit is een slecht schip. Het is niet veilig. De zijkanten zijn niet sterk genoeg. De planken zijn verrot. Voor morgenavond zal het naar de bodem van de zee zinken.”

“Maar hoe weet je dat?”, vroeg de dokter.

“We weten het altijd,” antwoordde de rat. “De punten van onze staart krijgen een tintelend gevoel – alsof je voet slaapt. Vanmorgen, om zes uur, terwijl ik aan het ontbijt zat, begon mijn staart plotseling te tintelen. Eerst dacht ik dat het mijn reuma was die terugkwam. Dus ik ging naar mijn tante en vroeg hoe zij zich voelde – herinnert u zich haar? – de lange, gevlekte rat, nogal mager, die afgelopen voorjaar in de Stad-bij-de-Poel bij u kwam met geelzucht?

Haar staart tintelde ook! Toen wisten we zeker dat deze boot in minder dan twee dagen zou zinken. We besloten allemaal om het schip te verlaten zodra we dicht genoeg bij een land waren. Het is een echt een slecht schip, dokter. Vaar er niet meer mee anders zullen jullie zeker verdrinken… Tot ziens! Wij gaan nu op zoek naar een goede woonplek op dit eiland.”

“Tot ziens!” zei de dokter. “En heel erg bedankt dat je het me kwam vertellen. Heel attent van je! Doe de groeten aan je tante. Ik herinner me haar zeker… Laat die rat met rust, Jip! Kom hier! Ga liggen!”

Dus toen gingen de dokter en al zijn dieren op weg, met emmers en pannen, om water te zoeken op het eiland, terwijl de zwaluwen hun rust namen.

“Ik vraag me af hoe dit eiland heet”, zei de dokter, terwijl hij de berghelling beklom. “Het lijkt me een gezellige plek. En wat zijn er toch veel vogels hier!”

“Nou, dit zijn de Canarische Eilanden”, zei Dab-Dab. “Hoor je de kanaries niet zingen?”

De dokter stopte en luisterde.

“Ja natuurlijk!” hij zei. ‘Wat dom van me! Ik vraag me af of zij ons kunnen vertellen waar we water kunnen vinden.’

En weldra kwamen de kanaries, die alles over dokter Dolittle hadden gehoord van de trekvogels, en brachten hem naar een bron met koel, helder water. Hier namen de kanaries gewoonlijk hun bad. Ze lieten hem ook mooie weiden zien waar vogelzaad groeide en toonden hem alle andere bezienswaardigheden van hun eiland.

En het Pushing Pullyu-dier was blij dat ze waren gekomen omdat hij het groene gras zoveel lekkerder vond dan de gedroogde appels die hij op het schip had gegeten. En Gub-Gub, het varken, piepte van vreugde toen hij een hele vallei vol wilde suikerriet vond.

Even later, toen ze allemaal genoeg te eten en te drinken hadden gehad en lagen uit te rusten, terwijl de kanaries voor hen zongen, kwamen twee van de zwaluwen aanstormen. Ze waren erg zenuwachtig en opgewonden.

“Dokter!” riepen ze, “de piraten zijn de baai binnengekomen en ze zijn allemaal op het schip gegaan. Ze zijn benedendeks op zoek naar dingen om te stelen. Ze hebben hun eigen schip verlaten zonder dat er iemand op zit. Als je je haast en snel naar beneden komt ,dan kun je hun schip nemen. Het is een heel snel schip en dan kunnen we ontsnappen maar je zult je moeten haasten.”

“Dat is een geweldig idee”, zei de dokter.

En hij riep meteen zijn dieren bij elkaar, zei gedag tegen de kanaries en rende naar het strand.

Toen ze de kust bereikten, zagen ze het piratenschip met de drie rode zeilen. Het was precies zoals de zwaluwen hadden gezegd – er was niemand op het schip. Alle piraten waren benedendeks in het schip van de dokter, op zoek naar dingen om te stelen.

Dus John Dolittle zei tegen zijn dieren dat ze heel zachtjes lopen en ze kropen allemaal op het piratenschip.


Downloads