Dr. Dolittle gaat op reis (5/21)

Zes weken lang zeilden ze maar door, over de golvende zee, de Zwaluw volgend die voor het schip uit vloog om hen de weg te wijzen. ‘s Nachts had de Zwaluw een kleine lantaarn bij zich, zodat ze haar in het donker niet zouden missen. De mensen op de andere schepen die passeerden zeiden dat het licht een vallende ster moest zijn. Naarmate ze verder en verder naar het Zuiden zeilden, werd het warmer en warmer. Polynesië, Chee-Chee en de Krokodil genoten eindeloos van de hete zon. Ze renden lachend rond en keken over de zijkant van het schip om te zien of ze Afrika al konden zien. Maar het Varken, de Hond en de Uil, Too-Too, konden bij zulk weer niets doen. Zij zaten aan het eind van het schip in de schaduw van een grote ton. Hun tong hing uit hun bek en ze dronken heel veel limonade.

Dab-Dab de eend, hield zichzelf koel door in zee te springen en achter het schip aan te zwemmen. En af en toe, als haar kruin te heet werd, dook ze onder het schip door en kwam aan de andere kant omhoog. Op deze manier ving ze ook vroeger haring op de dinsdag en de vrijdag. Dan at iedereen op de boot vis om het vlees langer te laten meegaan. Toen ze in de buurt van de evenaar kwamen, zagen ze enkele vliegende vissen op hen afkomen. En de vissen vroegen de Papegaai of dit het schip van dokter Dolittle was. Toen ze vertelde dat het zo was, zeiden ze dat ze blij waren, omdat de apen in Afrika zich zorgen maakten dat hij nooit zou komen. Polynesië vroeg hen hoeveel mijlen ze nog te gaan hadden. De vliegende vissen zeiden dat het nu nog maar vijfenvijftig mijl varen was naar de kust van Afrika.

Een andere keer kwam er een hele school bruinvissen dansend door de golven voorbij. Ook zij vroegen Polynesië of dit het schip was van de beroemde dokter. En toen ze hoorden dat het zo was, vroegen ze de Papegaai of de dokter nog iets nodig had voor zijn reis.

Dr dolittle verhalen

En Polynesië zei: “Ja. We hebben een tekort aan uien.”

“Er is een eiland hier niet ver vandaan,” zeiden de bruinvissen, “waar grote, sterke wilde uien groeien. Gaan jullie maar rechtdoor – wij zullen wat halen en jullie dan inhalen.” Dus de bruinvissen snelden weg door de zee. Maar al snel zag de Papegaai ze weer, ze kwamen achter de boot aan en sleepten de uien door de golven in grote netten van zeewier. De volgende avond, toen de zon onderging, zei de dokter:

“Geef me de telescoop eens aan, Chee-Chee. Onze reis is bijna ten einde. Zeer binnenkort zullen we de kust van Afrika kunnen zien.”

En ongeveer een half uur later dachten ze inderdaad dat ze iets voor zich konden zien dat land zou kunnen zijn. Maar het begon opeens donkerder en donkerder te worden en ze wisten het niet zeker. Toen stak er een grote storm op, met donder en bliksem. De wind huilde, de regen viel in stromen neer en de golven werden zo hoog dat ze regelrecht over de boot spatten. Op dat moment was er een grote knal en het schip stopte en rolde op zijn kant.

“Wat is er gebeurd?” vroeg de dokter, die van beneden kwam.

“Ik weet het niet zeker,” zei de Papegaai, “maar ik denk dat we schipbreuk hebben geleden. Zeg tegen de Eend dat hij er op uit moet gaan om te kijken.” Dus Dab-Dab dook recht naar beneden de golven in. En toen ze bovenkwam, zei ze dat ze op een rots waren geslagen. Er zat een groot gat in de bodem van het schip. Het water stroomde naar binnen en ze zonken snel.

“We hebben Afrika ontmoet, dat wel”, zei de dokter. “Maar lieve help, lieve help! Nou, we moeten allemaal maar naar het land zwemmen.”

Maar Chee-Chee en Gub-Gub wisten niet hoe ze moesten zwemmen.

“Pak het touw!” zei Polynesië. “Ik zei toch dat het van pas zou komen. Waar is die Eend? Kom hier, Dab-Dab. Pak dit uiteinde van het touw, vlieg naar de kust en bind het vast aan een palmboom. Wij houden het andere uiteinde van het touw vast, op het schip hier. Dan moeten degenen die niet kunnen zwemmen langs het touw klimmen tot ze het land bereiken. Dat noem je een ‘reddingslijn’.” Zo kwamen ze allemaal veilig aan bij de kust, sommigen door te zwemmen, anderen door te vliegen. Degenen die langs het touw klommen, brachten de koffer en handtas van de dokter mee. Maar met het schip kwam het niet meer goed. Er zat een groot gat in de bodem en al snel sloeg de ruwe zee het aan stukken op de rotsen en het hout dreef weg.

De dokter en de dieren zochten, totdat de storm voorbij was, allemaal beschutting in een mooie droge grot die ze hoog in de kliffen vonden. Toen de zon de volgende ochtend doorkwam, gingen ze naar het zandstrand om zich af te drogen.

“Lief oud Afrika!” zuchtte Polynesië. “Wat is het goed om terug te zijn. Bedenk eens, het zal morgen honderdnegenenzestig jaar geleden zijn dat ik hier was! En het is niet veranderd! Dezelfde oude palmbomen, dezelfde oude rode aarde en dezelfde oude zwarte mieren! Er is geen plek zoals thuis!” En de anderen merkten dat ze tranen in haar ogen had. Ze was zo blij haar land weer te zien.

Toen miste de dokter zijn hoge hoed, deze was tijdens de storm in zee geblazen. Dus Dab-Dab ging op zoek. En weldra zag ze de hoed, heel ver weg, als een speelgoedboot op het water drijven. Toen ze naar beneden vloog om de hoed te pakken, vond ze één van de witte Muizen in de hoed. Het Muisje was heel bang.

“Wat doe jij hier?” vroeg de Eend. “Jij hebt toch te horen gekregen dat je in De-Stad-bij-de-Plas moest blijven.”

Dr dolittle

“Ik wilde niet achterblijven”, zei de Muis. “Ik wilde zo graag zien hoe Afrika was – ik heb daar familieleden. Dus verstopte ik me in de bagage en werd zo op het schip gebracht. Toen het schip zonk was ik vreselijk bang omdat ik niet ver kan zwemmen. Ik zwom zo lang als ik kon, maar ik raakte al snel uitgeput en dacht dat ik zou verdrinken. En toen, precies op dat moment, kwam de hoed van de dokter voorbij drijven, en ik ging erin omdat ik niet wilde verdrinken .”

Dus nam de Eend de hoed met de Muis erin mee en bracht hem naar de dokter aan de kust. Alle dieren verzamelden zich om een kijkje te nemen.

“Dit noem je een “verstekeling”, zei de Papegaai.

Net, toen ze op zoek waren naar een plek in de kofferbak zodat de witte Muis comfortabel verder kon reizen, zei de aap Chee-Chee, plotseling:

“Ssst, wees eens stil! Ik hoor voetstappen in de jungle!”

Ze stopten allemaal met praten en luisterden. En al snel kwam er een man uit het bos en vroeg wat ze daar deden.

“Mijn naam is John Dolittle – M.D”, zei de dokter. “Ik ben gevraagd naar Afrika te komen om de zieke apen te genezen.”

“Jullie worden allemaal bij de koning verwacht”, zei de man.

“Welke koning?” vroeg de dokter, die geen tijd wilde verliezen.

“De koning van de Jolliginki”, antwoordde de man. “Al dit land is van hem en alle vreemdelingen moeten eerst bij hem worden gebracht. Volg mij maar.” Dus verzamelden ze hun bagage en gingen op weg, de man achterna door de jungle.


Downloads