Elke morgen werden ze wakker in hun zijden bedden en gingen daarna aan dek. Jip rook een half uur lang aan de wind. Toen ging hij naar de dokter en schudde zijn hoofd.”Ik ruik nog geen snuiftabak”, zei hij. “We moeten wachten tot de wind naar het oosten draait.”
Maar zelfs toen de oostenwind kwam, kon de hond de geur van snuiftabak niet opvangen. De kleine jongen was vreselijk teleurgesteld en begon weer te huilen omdat niemand zijn oom kon vinden. Maar het enige wat Jip tegen de dokter zei, was: “Zeg hem dat als de wind naar het westen draait, ik zijn oom zal vinden, ook al is hij in China, tenminste zolang hij nog snuiftabak neemt.”
Op een vrijdagochtend vroeg kwam de westenwind. Een fijne regennevel lag als een dunne mist op zee. En de wind was warm en nat. Zodra Jip wakker werd, rende hij naar boven en stak zijn neus in de lucht. Toen werd hij vreselijk opgewonden en haastte zich weer naar beneden om de dokter wakker te maken.
“Dokter!” riep hij. “Ik heb het! Dokter! Dokter! Word wakker! Luister! Ik heb het! De wind komt uit het westen en ik ruik alleen maar snuiftabak. Kom naar boven en start het schip, snel!”
De dokter tuimelde uit zijn bed en ging achter het roer. “Ik ga voorop het schip staan en jij volgt mijn neus. De man kan niet ver weg zijn met een geur zo sterk als deze.”
Dus de hele ochtend stond Jip op het voorste deel van het schip, de wind opsnuivend en de weg wijzend terwijl alle dieren en de kleine jongen vol verbazing stonden te kijken. Rond lunchtijd vroeg Jip aan Dab-Dab om de dokter te vertellen dat hij zich zorgen begon te maken en hem wilde spreken. Dus Dab-Dab ging de dokter halen aan de andere kant van het schip en Jip zei tegen hem: “De oom van de jongen lijdt honger. We moeten er zo snel mogelijk heen.”
“Hoe weet je dat hij honger heeft?”, vroeg de dokter.
“Omdat ik alleen snuiftabak ruik”, zei Jip. “Als de man aan het koken was of iets at dan zou ik dat ook ruiken. Hij heeft zelfs geen vers water om te drinken. We komen steeds dichterbij hem want de geur wordt steeds sterker. Laten we zo snel mogelijk varen, ik weet echt zeker dat de man honger lijdt.”
“Goed,” zei de dokter en hij stuurde Dab-Dab erop uit om de zwaluwen te vragen het schip te trekken, net zoals ze hadden gedaan toen de piraten hen achtervolgden. De dappere zwaluwen kwamen naar beneden en trokken het schip weer voort. De boot ging nu met grote snelheid over de golven, zo snel dat de vissen opzij moesten springen om hun leven te redden.
Alle dieren stonden opgewonden langs de reling en speurden rond naar de uitgehongerde man. Uur na uur ging voorbij en het schip raasde voort over de zee maar nergens kwam land in zicht. De dieren waren nu stil want ze begonnen zich zorgen te maken. De kleine jongen werd opnieuw verdrietig. En ook Jip was ongerust. Eindelijk, laat in de middag, net toen de zon onderging, schrok iedereen op door het geroep van de uil, Too-Too.
“Jip! Jip! Ik zie in de verte een grote rots, kijk de zon schijnt erop, als goud. Komt de geur daar vandaan?” En Jip riep terug: “Ja, daar is de man. Eindelijk, eindelijk!”
Toen ze dichterbij kwamen, zagen ze dat de rots erg groot en helemaal kaal was. Het leek op de rug van een schildpad. De dokter zeilde het schip om de rots heen maar nergens was een man te zien. Er was geen levend wezen te zien, zelfs geen meeuw of zeester of zeewier. Iedereen was stil en spitste zijn oren maar het enige geluid dat ze hoorden was het zachte kabbelen van de golven. Toen riepen ze allemaal: “Hallo, hallo”, maar er klonk alleen een echo.
En de kleine jongen barstte weer in tranen uit en zei: “Ik ben bang dat ik mijn oom nooit meer zal zien! Wat moet ik tegen ze zeggen als ik thuiskom!”
Maar Jip riep naar de dokter: “Hij moet hier zijn, de geur gaat niet verder. Hij moet hier zijn, ik weet het zeker. Zeil het schip dicht langs de rots en laat me op de rots springen.”
Dus de dokter bracht het schip zo dichtbij als hij kon en liet het anker zakken. Toen stapten hij en Jip uit het schip op de rots. Jip rende met zijn neus boven de grond alle kanten op en de dokter rende achter hem aan totdat hij buiten adem was. Eindelijk blafte Jip luid en ging zitten. Toen de dokter naar hem toe kwam rennen, ontdekte hij dat de hond in een groot, diep gat in het midden van de rots staarde.
“De oom van de jongen is daar beneden”, zei Jip. “Geen wonder dat die domme adelaars hem niet konden zien. Er is een hond voor nodig om een man te vinden.”
Het gat bleek een soort grot te zijn die een heel eind onder de grond doorliep. De dokter deed een lucifer aan en baande zich een weg door de donkere gang, met Jip achter zich aan. Eindelijk kwam de dokter in een soort kamer. En daar, midden in de kamer, lag een man met rood haar, diep in slaap. Jip snuffelde aan iets dat naast de man op de grond lag. De dokter raapte het op en het was een enorme doos met….snuiftabak!