Dr. Dolittle en de Barbarijse Draak (15/21)

Alles zou goed zijn gegaan als het varken Gub-Gub niet verkouden was geweest tijdens het eten van het vochtige suikerriet op het eiland.

Dit is wat er gebeurde: Nadat ze geluidloos het anker hadden opgetrokken en het schip heel voorzichtig uit de baai dreven, niesde het varken Gub-Gub plotseling zo hard dat de piraten kwamen kijken wat voor geluid dat was. Zodra ze zagen dat de dokter probeerde te ontsnappen, legden ze de andere boot recht voor de ingang van de baai zodat de dokter niet naar open zee kon varen.

Toen schudde de leider van de piraten, genaamd Ben Ali de Barbarijse Draak, zijn vuist naar de dokter en schreeuwde over het water: “Haha, we hebben je te pakken mijn vriend. Jij wilde er met mijn schip vandoor gaan he. Maar je bent niet goed genoeg om Ben Ali de Barbarijse Draak, te verslaan. En ik wil die eend en het varken ook. Wij eten vanavond lekker karbonades en geroosterde eend! Maar voordat ik je naar huis laat gaan, moet je eerst nog zorgen dat je vrienden mij een koffer vol goud sturen.”

De arme Gub-Gub begon te huilen en Dab-Dab maakte zich klaar om weg te vliegen en zo haar leven te redden. Maar de uil, Too-Too, fluisterde tegen de dokter: “Hou hem aan de praat, dokter. Wees vriendelijk tegen hem. Ons oude schip zal zeker snel zinken. De ratten voorspelden dat het morgenavond op de bodem van de zee zou liggen. De ratten hebben altijd gelijk. Wees vriendelijk tegen hem tot het schip zinkt. Hou hem aan de praat.”

“Wat, tot morgenavond?”, vroeg de dokter. “Nou, ik zal mijn best doen… Eens kijken… Waar zal ik het over hebben?”

“Laat ze maar hier komen”, zei Jip de hond. “We zullen met ze vechten. Het zijn er maar zes. Laat ze maar komen. Ik wil die Collie, die naast me woont, straks graag vertellen dat ik een echte piraat heb gebeten. Laat ze maar komen, ik ben niet bang voor ze.”

“Maar zij hebben pistolen en zwaarden”, zei de dokter. “Nee, dat gaat nooit lukken. Ik moet met hem praten… Luister eens, Ben Ali…”

Maar voordat de dokter verder nog iets kon zeggen, voeren de piraten met hun schip dichterbij. Ze lachten van blijdschap en zeiden tegen elkaar: “Wie o wie zal als eerste het varken vangen?”

De arme Gub-Gub werd vreselijk bang. Het Pushing Pullyu-dier begon zijn hoorns te slijpen voor een gevecht. Jip bleef in de lucht springen en blaffen en zei in hondentaal de meest vreselijke dingen tegen Ben Ali. Maar opeens leek er iets mis te gaan bij de piraten. Ze stopten met lachen en grappen maken. Ze leken ongerust over iets. Toen bulderde Ben Ali, die naar zijn voeten staarde, plotseling: “Wel alle Donder en Bliksem! – Mannen, de boot lekt!”

Toen keken de andere piraten over de rand en zagen dat de boot inderdaad steeds lager in het water kwam. En één van hen zei tegen Ben Ali: “Maar als deze oude boot echt zou zinken, zouden we toch zeker de ratten zien vertrekken.”

En Jip riep vanaf het andere schip: “Jullie zijn grote sukkels, er zijn daar geen ratten meer die kunnen vertrekken! Ze zijn twee uur geleden al vertrokken! “Haha”, veel plezier nog op die boot, mijn vrienden!'”

De mannen geloofden er niks van. Maar al snel begon de voorkant van het schip te zinken, steeds sneller en sneller totdat het leek of de boot op zijn kop stond. De piraten moesten zich vastklampen aan de reling en de masten om niet in het water te vallen. Toen sloeg de zee met harde golven door alle ramen en deuren naar binnen. Tenslotte dook het schip, met een verschrikkelijk geluid, regelrecht naar de bodem van de zee. En de zes piraten dobberden rond in het diepe water van de baai.

Sommigen probeerden naar de kust te zwemmen. Anderen probeerden bij de boot te komen waar de dokter was. Maar Jip grauwde en gromde waardoor ze bang werden en niet langs de zijkant van het schip durfden te klimmen.

Toen riepen ze plotseling allemaal heel bang: “De haaien! De haaien komen eraan! Laten we naar het schip gaan voordat ze ons opeten! Help, help! – De haaien! De haaien!”

En nu kon de dokter overal in de baai de ruggen zien van grote haaien die snel door het water zwommen. Een grote haai kwam dichtbij het schip en stak zijn neus uit het water en zei tegen de dokter: “Bent u John Dolittle, de beroemde dierendokter?”

“Ja”, zei dokter Dolittle. “Dat is mijn naam.”

De haai zei: “We weten dat deze piraten slechte mannen zijn, vooral Ben Ali. Als je ze kwijt wilt, dan eten we ze graag voor je op, dan heb je geen last meer van ze.”

“Dank u wel dat is echt heel attent. Maar ik denk niet dat het nodig is om ze op te eten. Zorg er maar voor dat ze niet langs de kust zwemmen maar eet ze niet op, wil je. En zorg ervoor dat Ben Ali hierheen zwemt zodat ik met hem kan praten”, zei de dokter.

Dus de haai ging weg en joeg Ben Ali richting de dokter.

“Luister, Ben Ali”, zei John Dolittle, die over reling leunde, “je bent een heel slecht mens geweest en ik heb gehoord dat je veel mensen hebt gedood. Deze goede haaien hebben zojuist aangeboden om jullie allemaal op te eten. Maar als je belooft te doen wat ik je zeg, zal ik je laten gaan.

“Wat moet ik doen?”, vroeg de piraat, opzij kijkend naar de grote haai die onder water aan zijn been rook.

“Je mag geen mensen meer doden”, zei de dokter, “Je moet stoppen met stelen, je mag nooit meer een ander schip laten zinken en je moet je piratenbestaan helemaal opgeven.”

“Maar wat zal ik dan doen?” vroeg Ben Ali. “Hoe zal ik leven?”

“Jij en al je mannen moeten op dit eiland vogelzaad-boeren worden”, antwoordde de dokter. “Je moet vogelzaad voor de kanaries gaan kweken.”

Ben Ali, de Barbarijse Draak werd bleek van woede. “Vogelzaad kweken”, kreunde hij vol afschuw. “Kan ik geen matroos zijn?”

“Nee,” zei de Dokter, “dat kan niet. Je bent lang genoeg zeeman geweest en je hebt heel veel schepen laten zinken en goede mannen laten verdrinken. Voor de rest van je leven moet je een vreedzame boer zijn. De haai wacht. Verspil geen tijd meer. Neem een besluit.”

“Wel alle Donder en Bliksem!”, mompelde Ben Ali. “Vogelzaad kweken.” Toen keek hij weer in het water en zag de grote haai ook aan zijn andere been ruiken.

“Dan zullen we maar boeren zijn”, zei hij bedroefd.

“En onthou” zei de dokter, “dat als je je belofte niet houdt, als je weer aan de piraterij begint, ik het zal weten, want de kanaries zullen komen om het me te vertellen. En reken er maar op dat ik een manier zal vinden om je te straffen. Want hoewel ik niet zo goed kan varen als jij, hoef ik niet bang te zijn voor een piraat zolang de vogels, de vissen en de andere dieren mijn vrienden zijn. Zelfs niet voor een piraat die zichzelf “De Draak van Barbarije” noemt. Ga nu en wees een goede vogelzaad-boer en leef in vrede.”

Toen wendde de dokter zich tot de grote haai en zwaaiend met zijn hand zei hij: “Goed. Laat ze veilig naar het land zwemmen.”


Downloads