Dr. Dolittle en de Apenbrug (7/21)

Koningin Ermintrude had haar man nog nooit zo verschrikkelijk boos gezien als die nacht. Hij knarsetandde van woede. Hij noemde iedereen een dwaas. Hij gooide zijn tandenborstel naar de paleiskat. Hij rende rond in zijn nachthemd en maakte zijn hele leger wakker en stuurde ze de jungle in om de dokter te vangen. Toen stuurde hij al zijn bedienden erop uit – zijn koks, zijn tuinmannen, zijn kapper en de leraar van prins Bumpo – zelfs de koningin, die moe was van het dansen in een paar strakke schoenen, werd bevolen om de soldaten te helpen bij hun zoektocht.

Al die tijd renden de dokter en zijn dieren zo snel als ze konden door het bos naar het land van de Apen.

Gub-Gub, het varken, had maar korte benen en werd al snel moe dus de dokter moest hem dragen. Dit maakte het behoorlijk moeilijk omdat ze ook de koffer en de handtas bij zich hadden.

De koning van Jolliginki dacht dat het voor zijn leger gemakkelijk zou zijn om ze te vinden, omdat de dokter zich in een vreemd land bevond en de weg niet zou weten. Maar hij had het helemaal mis. De aap Chee-Chee, kende alle paden door de jungle – zelfs nog beter dan de mannen van de koning. En hij leidde de dokter en zijn huisdieren naar het dikste deel van het bos – een plek waar nog nooit iemand was geweest – en verborg ze allemaal in een grote holle boom tussen hoge rotsen.

“We kunnen beter hier wachten”, zei Chee-Chee, “tot de soldaten weer naar bed zijn gegaan. Dan kunnen we verder naar het Land van de Apen.” Dus ze bleven de hele nacht daar.

Ze hoorden vaak de mannen van de koning zoeken en praten in de jungle rondom. Maar ze waren heel veilig, want niemand kende die schuilplaats behalve Chee-Chee. Zelfs de andere Apen kenden de plek niet.

Eindelijk, toen het daglicht door de dikke bladeren boven hen begon te schijnen, hoorden ze koningin Ermintrude met een zeer vermoeide stem zeggen dat het geen zin meer had om nog langer te zoeken en dat ze net zo goed terug konden gaan om wat te slapen.

Zodra de soldaten allemaal naar huis waren, haalde Chee-Chee de dokter en zijn dieren uit de schuilplaats en vertrokken ze naar het Land van de Apen.

Het was een lange, lange weg en ze werden erg moe, vooral Gub-Gub het varken. Maar als hij weer huilde, gaven ze hem melk van kokosnoten, waar hij erg dol op was.

Ze hadden altijd genoeg te eten en te drinken onderweg omdat Chee-Chee en Polynesië alle verschillende soorten fruit en groenten kenden die in de jungle groeien, en ze wisten waar ze te vinden waren. Heerlijkheden zoals dadels, vijgen, aardnoten, gember en yams waren er te over. Ze maakten hun limonade van het sap van wilde sinaasappels, gezoet met honing die ze uit de bijennesten in holle bomen haalden. Waar ze ook om vroegen, Chee-Chee en Polynesië leken het altijd voor hen te kunnen krijgen of anders wel iets wat er op leek. Op een dag gaven ze de dokter zelfs wat tabak om te roken.

‘s Nachts sliepen ze in tenten van palmbladeren, op dikke, zachte bedden van gedroogd gras. En na een tijdje raakten ze eraan gewend om zoveel te wandelen en waren ze niet meer zo moe en genoten ze erg van het reizen.

Maar ze waren altijd wel blij als de nacht viel en ze konden stoppen om uit te rusten. Dan maakte de dokter een vuurtje van takken. Nadat ze hadden gegeten, zaten ze eromheen in een kring, luisterend naar Polynesië die liedjes over de zee zong, of naar Chee-Chee die verhalen vertelde over de jungle.

En veel van de verhalen die Chee-Chee vertelde waren erg interessant. Want hoewel de Apen geen eigen geschiedenisboeken hadden, voordat dokter Dolittle deze voor hen ging schrijven, onthouden ze alles wat er gebeurt door de verhalen aan hun kinderen te vertellen. En Chee-Chee sprak over veel dingen die zijn grootmoeder hem had verteld – verhalen van lang, lang, lang geleden, vóór Noach en de zondvloed, – over de tijd dat mannen zich in berenvellen kleedden en in holen in de rots leefden en hun schapenvlees rauw aten, omdat ze niet wisten wat koken was. Ze hadden toen nog nooit een vuur gezien.

Hij vertelde ook over de grote mammoeten en hagedissen, die zo lang als een trein waren en in die tijd door de bergen zwierven, knabbelend aan de boomtoppen. En vaak waren ze allemaal zo geïnteresseerd aan het luisteren, dat ze, pas toen het verhaal afgelopen was, ontdekten dat hun vuur uit was. Ze moesten dan meteen rondrennen om meer takken te zoeken en een nieuw vuur te bouwen.

Toen het leger van de koning was teruggegaan en aan de koning had verteld dat ze de dokter niet konden vinden, stuurde de koning hen er weer op uit en zei dat ze in de jungle moesten blijven tot ze hem te pakken hadden. Dus al die tijd, terwijl de dokter en zijn dieren naar het Land van de Apen gingen en zich volkomen veilig waanden, werden ze nog steeds gevolgd door de mannen van de koning. Als Chee-Chee dit had geweten, had hij ze waarschijnlijk weer verstopt. Maar hij wist het niet….

Op een dag klom Chee-Chee op een hoge rots en keek uit over de boomtoppen. En toen hij naar beneden kwam, zei hij dat ze nu vrij dicht bij het Land van de Apen waren en er spoedig zouden zijn.

En diezelfde avond zagen ze inderdaad Chee-Chee’s neef en een heleboel andere Apen, die nog niet ziek waren, in de bomen aan de rand van een moeras zitten, kijkend en wachtend op hen. En toen ze de beroemde dokter echt zagen komen, maakten deze Apen een enorm lawaai. Ze juichten en zwaaiden met bladeren en zwaaiden uit de takken om hem te begroeten.

Ze wilden zijn tas en zijn koffer en alles wat hij had dragen – en één van de grotere Apen droeg zelfs Gub-Gub, die weer moe was geworden. Toen renden twee van de Apen vast vooruit om de zieke Apen te vertellen dat de grote dokter eindelijk was gekomen.

Dr dolittle

Maar de mannen van de koning, die hen nog steeds achtervolgden, hadden het geluid van de juichende Apen gehoord. Ze wisten nu eindelijk waar de dokter was en haastten zich om hem te pakken te krijgen.

De grote Aap, die Gub-Gub droeg, liep langzaam achteraan en hij zag de kapitein van het leger door de bomen sluipen. Dus haastte hij zich achter de dokter aan en zei hem weg te rennen.

Toen renden ze allemaal harder dan ze ooit in hun leven hadden gerend. De mannen van de koning, die achter hen aan kwamen, begonnen ook te rennen en de kapitein rende het hardst van allemaal.

Toen struikelde de dokter over zijn medicijntas en viel in de modder, en de kapitein dacht dat hij hem deze keer zeker zou vangen.

Maar nu was het zo dat de kapitein erg lange oren had, hoewel zijn haar erg kort was. En toen hij naar voren sprong om de dokter vast te pakken, bleef één van zijn oren vastzitten in een boom en de rest van het leger moest stoppen en hem helpen.

Tegen die tijd was de dokter weer opgekrabbeld, en ze gingen weer verder, rennend en rennend. En Chee-Chee schreeuwde: “Het komt in orde! We hebben nu niet ver meer te gaan!”

Maar voordat ze bij het Land van de Apen konden komen, kwamen ze bij een steile klif met een rivier die eronder stroomde. Dit was het einde van het koninkrijk Jolliginki. Het Land van de Apen was aan de andere kant – aan de overkant van de rivier.

Jip, de hond, keek naar beneden over de rand van de zeer steile klif en zei: “Lieve help, hoe komen wij ooit aan de overkant?”

“Oh jee!” zei Gub-Gub. “De mannen van de koning zijn nu heel dichtbij, moet je ze zien! Ik ben bang dat we weer naar de gevangenis worden gebracht.” En hij begon weer te huilen.

Maar de grote Aap die het varken droeg, liet hem prompt op de grond vallen en riep naar de andere Apen:

“Jongens – een brug! Snel! – Maak een brug! We hebben maar een minuut om het te doen. Ze hebben de kapitein losgelaten en hij komt eraan, zo snel als een hert. Aan de slag, aan de slag! Een brug! Een brug!”

De dokter begon zich af te vragen waar ze een brug van gingen maken, en hij keek om zich heen om te zien of er ergens planken verborgen waren.

Maar toen hij weer naar de klif keek, hing daar, aan de overkant van de rivier, een brug, helemaal klaar voor hem. Een brug gemaakt van levende Apen! Want terwijl hij er met zijn rug naar toe zat, hadden de Apen – razendsnel – een brug gemaakt, gewoon door elkaars handen en voeten vast te houden.

En de grote Aap schreeuwde naar de dokter: “Loop erover heen! Loop er overheen – jullie allemaal – haast je!”

Gub-Gub was een beetje bang om op zo’n smalle brug te lopen, op die duizelingwekkende hoogte boven de rivier. Maar hij kwam er goed overheen en dat deden ze allemaal.

John Dolittle was de laatste die overstak. En net toen hij aan de andere kant kwam, stormden de mannen van de koning naar de rand van de klif.

Toen schudden ze met hun vuisten en schreeuwden van woede. Want ze zagen dat ze te laat waren. De dokter en al zijn dieren waren veilig in het Land van de Apen aangekomen en de brug werd naar de overkant getrokken.

Toen wendde Chee-Chee zich tot de dokter en zei:

“Veel grote ontdekkingsreizigers en natuuronderzoekers met grijze baarden hebben lange weken verborgen in de jungle gelegen, wachtend om de Apen die truc te zien doen. Maar we hebben ze er nooit eerder een glimp van laten opvangen. U bent de eerste die de beroemde “Apenbrug” ziet.

En de dokter was heel erg blij!


Downloads