De Tovenaar van Oz: De Reis naar de Geweldige Oz (7/24)

Ze waren verplicht die nacht onder een grote boom in het bos te kamperen, want er waren geen huizen in de buurt. De boom vormde een goede, dikke bedekking om hen tegen de dauw te beschermen, en de Blikken Houthakker hakte een grote stapel hout met zijn bijl en Dorothy maakte een groot vuur dat haar verwarmde en haar minder eenzaam deed voelen. Zij en Toto aten het laatste broodje, maar nu wist ze niet wat ze als ontbijt zouden moeten eten.

“Als je wilt,” zei de Leeuw, “zal ik het bos in gaan en een hert voor je doden. Je kunt het bij het vuur braden, want jij hebt een eigenaardige smaak omdat je de voorkeur geeft aan gekookt of gebakken voedsel. Zo zul je een heel goed ontbijt hebben.”

“Niet doen! Alsjeblieft niet,” smeekte de Blikken Houthakker. “Ik zou zeker moeten huilen als je een arm hert doodde, en dan zouden mijn kaken weer gaan roesten.”

Maar de Leeuw ging het bos in en vond zijn eigen avondmaal, en niemand wist wat het was, want hij zei er niets over. En de Vogelverschrikker vond een boom vol noten en vulde Dorothy’s mand ermee, zodat ze lange tijd geen honger zou hebben. Ze vond dit heel aardig en attent van de Vogelverschrikker, maar ze lachte hartelijk om de onhandige manier waarop het arme wezen de noten oppakte. Zijn met stro gevulde handen waren zo onhandig en de noten waren zo klein dat hij er bijna net zoveel liet vallen als dat hij er in de mand deed. Maar de Vogelverschrikker vond het niet erg dat het hem moeite kostte om de mand te vullen, want zo kon hij uit de buurt van het vuur blijven. Hij vreesde namelijk dat er een vonk in zijn stro zou kunnen komen en hem zou verbranden. Daarom bleef hij op ruime afstand van de vlammen, en kwam alleen dichterbij om Dorothy met droge bladeren te bedekken toen ze ging slapen. Deze hielden haar behaaglijk en warm, en ze sliep heerlijk tot de ochtend aanbrak.

Toen het licht werd, baadde het meisje haar gezicht in een kabbelend beekje, en kort daarna gingen ze allemaal richting de Smaragdgroene Stad.

Voor de reizigers zou het een spannende dag worden. Ze hadden nauwelijks een uur gelopen toen ze voor zich een grote kloof zagen die dwars over de weg lag en het bos aan weerszijden zo ver als ze konden zien in tweeën scheidde. Het was een heel brede kloof, en toen ze naar de rand kropen en erin keken, konden ze zien dat het ook heel diep was, en dat er veel grote, grillige rotsen op de bodem lagen. De wanden waren zo steil dat geen van hen naar beneden kon klimmen, en even leek het erop dat ze hun reis moest afbreken.

“Wat moeten we nu doen?” riep Dorothy wanhopig uit.

“Ik heb geen flauw idee,” zei de Blikken Houthakker , en ook de Leeuw schudde zijn ruige manen en keek nadenkend.

Maar de Vogelverschrikker zei: “We kunnen niet vliegen, dat is een ding wat zeker is. We kunnen ook niet in deze grote kloof afdalen. Daarom moeten we, als we er niet overheen kunnen springen, maar stoppen waar we nu zijn.”

“Ik denk dat ik er wel overheen zou kunnen springen,” zei de Laffe Leeuw, nadat hij in gedachten de afstand zorgvuldig had gemeten.

“Dan komt alles goed met ons,” antwoordde de Vogelverschrikker, “want je kunt ons allemaal een voor een op je rug dragen.”

“Nou, ik zal het proberen,” zei de Leeuw. “Wie gaat er als eerste?”

“Ik ga wel als eerste,” verklaarde de Vogelverschrikker, “want als je erachter komt dat je toch niet over de kloof kunt springen, zou Dorothy gedood worden, en zou de Blikken Houthakker een zware deuk oplopen als hij op de rotsen valt. Maar als ik op jouw rug zit, maakt het niet zo veel uit, want de val zou mij helemaal geen pijn doen.”

“Ik ben zelf vreselijk bang om te vallen,” zei de Laffe Leeuw, “maar ik denk dat er niets anders op zit dan het te proberen. Dus ga op mijn rug zitten, dan zullen we de sprong wagen.”

De Vogelverschrikker ging op de rug van de Leeuw zitten en het grote beest liep naar de rand van de kloof en hurkte neer.

“Waarom neem je niet eerst een aanloop en spring je dan?” vroeg de Vogelverschrikker.

“Omdat dat niet de manier is waarop wij leeuwen deze dingen doen,” antwoordde hij. Toen nam hij opeens een geweldige sprong, schoot door de lucht en landde veilig aan de andere kant. Ze waren allemaal erg blij om te zien hoe gemakkelijk hij dat deed, en nadat de Vogelverschrikker van zijn rug was gegleden, sprong de Leeuw weer over de kloof.

Dorothy bedacht dat zij als volgende zou gaan; dus nam ze Toto in haar armen en klom op de rug van de Leeuw, terwijl ze met één hand zijn manen stevig vasthield. Het volgende moment leek het alsof ze door de lucht vloog; en toen, voordat ze tijd had om erover na te denken, was ze veilig aan de andere kant. De Leeuw ging voor de derde keer terug om de Blikken Houthakker te halen, en toen gingen ze allemaal even zitten om het beest een kans te geven om uit te rusten, want zijn grote sprongen hadden hem buiten adem gemaakt en hij hijgde als een grote hond die te lang gelopen heeft.

Het bos was aan deze kant erg dicht en het zag er donker en somber uit. Nadat de Leeuw had gerust, vervolgden ze de weg van gele baksteen en vroegen zich stilletjes af, ieder in zijn eigen gedachten, of ze ooit weer aan het einde van het bos zouden komen en de felle zon weer zouden zien. Om hun ongemak nog groter te maken, hoorden ze al snel vreemde geluiden in de diepten van het bos, en de Leeuw fluisterde hen toe dat de Kalidah’s in dit deel van het land woonden.

“Wie zijn de Khalida’s?” vroeg Dorothy.

“Het zijn monsterlijke beesten met lichamen als een beer en een kop als een tijger,” antwoordde de Leeuw, “en met klauwen zo lang en scherp dat ze mij net zo gemakkelijk in tweeën kunnen scheuren als ik Toto kan doden. Ik ben vreselijk bang voor de Kalidah’s.”

“Het verbaast me niet dat je bang bent,” antwoordde Dorothy. “Het moeten vreselijke beesten zijn.”

De Leeuw stond net op het punt antwoord te geven toen ze plotseling bij weer een kloof in de weg kwamen. Deze was zo breed en diep dat de Leeuw meteen wist dat hij er niet overheen kon springen.

Dus gingen ze zitten om te overleggen wat ze moesten doen, en na ernstig nadenken zei de Vogelverschrikker:

“Hier staat een grote boom, vlakbij de kloof. Als de Blikken Houthakker hem kan omhakken, zodat hij naar de andere kant valt, kunnen we er gemakkelijk overheen lopen.”

“Dat is een uitstekend idee,” zei de Leeuw. “Je zou bijna denken dat je hersenen in je hoofd had, in plaats van stro.”

De Blikken Houthakker ging onmiddellijk aan het werk, en zijn bijl was zo scherp dat de boom al snel bijna doorgehakt was. Toen zette de Leeuw zijn sterke voorpoten tegen de boom en duwde uit alle macht, en langzaam kantelde de grote boom en viel met een klap over de kloof, met de bovenste takken aan de andere kant.

Ze waren net begonnen deze brug over te steken toen een diep gegrom hen allemaal deed opkijken, en tot hun schrik zagen ze twee grote beesten op hen af rennen met lichamen als beren en hoofden als tijgers.

“Dat zijn de Kalidah’s!” riep de Laffe Leeuw, terwijl hij begon te beven.

“Snel!” riep de Vogelverschrikker. “Laten we oversteken.”

Dus ging Dorothy als eerste, met Toto in haar armen, de Blikken Houthakker volgde en de Vogelverschrikker kwam er achteraan. De Leeuw, hoewel hij zeker bang was, draaide zich om naar de Kalidah’s, en brulde toen zo luid en verschrikkelijk dat Dorothy schreeuwde en de Vogelverschrikker achterover viel van schrik, en zelfs de woeste beesten bleven staan en hem verrast aankeken.

Maar toen ze zagen dat ze groter waren dan de Leeuw, en zich herinnerden dat het er twee van hen waren en slechts één van hem, renden de Kalidah’s opnieuw naar voren, en de Leeuw stak de boom over en draaide zich om om te zien wat ze nu zouden doen. Zonder ook maar een moment te stoppen, begonnen de woeste beesten ook de boom over te steken. En de Leeuw zei tegen Dorothy:

“We zijn verloren, want ze zullen ons zeker aan stukken scheuren met hun scherpe klauwen. Maar blijf vlak achter mij, en ik zal tegen ze vechten zolang ik leef.”

“Wacht even!” riep de Vogelverschrikker. Hij had erover nagedacht wat hij het beste kon doen, en nu vroeg hij de Blikken Houthakker om op het uiteinde van de boom die aan hun kant van de kloof lag, in te hakken. De Blikken Houthakker begon meteen zijn bijl te gebruiken, en net toen de twee Kalidah’s bijna aan de overkant waren, viel de boom met een klap in de kloof, en nam de lelijke, grommende beesten met zich mee. Beiden werden verpletterd op de scherpe punten van de rotsen op de bodem.

“Nou,” zei de Laffe Leeuw, terwijl hij opgelucht ademhaalde, “ik zie dat we nog een tijdje langer zullen blijven leven, en daar ben ik blij om, want het moet heel ongemakkelijk zijn om niet meer te leven. Die wezens maakten me zo bang dat mijn hart nog steeds heel hard klopt.”

“Ah,” zei de Blikken Houthakker droevig, “ik wou dat ik een hart had dat klopte.”

Dit avontuur maakte de reizigers angstiger dan ooit om het bos uit te komen, en ze liepen zo snel dat Dorothy verschrikkelijk moe werd en op de rug van de Leeuw moest klimmen. Tot hun grote vreugde werden de bomen dunner naarmate ze verder kwamen, en in de middag kwamen ze plotseling een brede snelstromende rivier tegen die vlak voor hen stroomde. Aan de andere kant van het water konden ze de weg van gele baksteen zien die door een prachtig land liep, met groene weiden bezaaid met kleurige bloemen en de hele weg werd omzoomd met bomen die vol hingen met heerlijk fruit. Ze waren enorm blij dit prachtige land voor zich te zien.

“Maar hoe moeten we de rivier oversteken?” vroeg Dorothy.

“Dat is gemakkelijk,” antwoordde de Vogelverschrikker. “De Blikken Houthakker moet een vlot voor ons bouwen, zodat we naar de andere kant kunnen drijven.”

Dus pakte de Houthakker zijn bijl en begon kleine bomen om te hakken om een vlot te maken, en terwijl hij daarmee bezig was, vond de Vogelverschrikker op de oever van de rivier een boom vol met heerlijk fruit. Dit beviel Dorothy heel goed, aangezien ze de hele dag alleen maar noten had gegeten, en ze maakte een heerlijke maaltijd van het rijpe fruit.

Maar het kost tijd om een vlot te maken, zelfs als je zo ijverig en onvermoeibaar bent als de Blikken Houthakker, en toen de nacht aanbrak, was het werk nog niet gedaan. Maar gelukkig vonden ze een gezellig plekje onder de bomen waar ze tot de ochtend goed sliepen; en Dorothy droomde van de Stad van Smaragd en van de goede tovenaar Oz, die haar spoedig weer naar haar eigen huis zou terugsturen.


Downloads