Toen Dorothy wakker werd, scheen de zon door de bomen en Toto was al een hele tijd op jacht naar vogels en eekhoorns. Ze ging rechtop zitten en keek om zich heen. Daar was de Vogelverschrikker, die nog steeds geduldig in zijn hoek stond en op haar wachtte.
“We moeten water gaan zoeken,” zei ze tegen hem.
“Waarom wil je water zoeken,” vroeg de Vogelverschrikker.
“Om mijn gezicht schoon te wassen van het stof van de weg, en om te drinken, en zodat ik het droge brood makkelijker door kan slikken.”
“Het moet ongemakkelijk zijn om van vlees en bloed gemaakt te zijn,” zei de Vogelverschrikker nadenkend, “want je moet slapen en eten en drinken. Maar je hebt wel hersens, en het is zeker de moeite waard om goed te kunnen nadenken.”
Ze verlieten het huisje en liepen tussen de bomen door tot ze een kleine bron met helder water vonden, waar Dorothy dronk, zich baadde en haar ontbijt at. Ze zag dat er niet veel brood meer in de mand zat, en het meisje was dankbaar dat de Vogelverschrikker niets hoefde te eten, want er was nauwelijks genoeg voor haarzelf en Toto voor die dag.
Toen ze klaar was met eten en op het punt stond terug te gaan naar de weg van gele baksteen, schrok ze toen ze vlakbij een diep gekreun hoorde.
“Wat was dat?” vroeg ze bedeesd.
“Geen idee,” antwoordde de Vogelverschrikker; “Maar we kunnen wel gaan kijken.”
Op dat moment bereikte een tweede kreun hun oren, en het geluid leek van achter hen te komen. Ze draaiden zich om en liepen een paar stappen door het bos, toen Dorothy iets ontdekte dat lag te glinsteren in een zonnestraal die tussen de bomen viel. Ze rende naar de plek en bleef toen staan, met een kreet van verbazing.
Een van de grote bomen was gedeeltelijk omgehakt en ernaast stond, met een opgeheven bijl in zijn handen, een man die geheel van blik was gemaakt. Zijn hoofd, armen en benen waren aan zijn lichaam vastgemaakt, en hij stond volkomen roerloos, alsof hij zich helemaal niet kon bewegen.
Dorothy keek hem vol verbazing aan, en de Vogelverschrikker ook, terwijl Toto scherp blafte en in de blikken benen hapte, die pijn deden aan zijn tanden.
“Was jij aan het kreunen?” vroeg Dorothy.
“Ja,” antwoordde de Blikken man, “dat was ik. Ik kreun al meer dan een jaar, en niemand heeft mij ooit eerder gehoord of is mij komen helpen.”
“Ach, wat kan ik voor je doen?” vroeg ze zachtjes, want ze was ontroerd door de droevige stem waarmee de man sprak.
“Haal een oliekannetje en smeer mijn gewrichten in,” antwoordde hij. “Ze zijn zo erg verroest dat ik ze helemaal niet meer kan bewegen; als ik goed geolied ben, zal het snel weer goed met mij gaan. Je zult een oliekannetje op een plank in mijn huisje vinden.”
Dorothy rende onmiddellijk terug naar het huisje en vond het oliekannetje, en toen kwam ze terug en vroeg bezorgd: “Waar zitten je gewrichten?”
“Eerst graag mijn nek oliën,” antwoordde de Blikken Houthakker. Dus smeerde ze hem in met olie, en omdat hij behoorlijk verroest was en vast zat, pakte de Vogelverschrikker de blikken kop vast en bewoog hem zachtjes heen en weer totdat hij vrij kon bewegen, en toen kon de man zijn nek weer zelf draaien.
“Smeer nu de gewrichten in mijn armen,” zei hij. En Dorothy smeerde ze in met olie en de Vogelverschrikker boog ze voorzichtig totdat ze helemaal vrij waren van roest en zo goed als nieuw.
De Blikken Houthakker slaakte een zucht van voldoening en liet zijn bijl zakken, die hij tegen de boom zette.
“Dit is een enorme opluchting,” zei hij. “Ik houd die bijl al in de lucht sinds ik begon te roesten, en ik ben blij dat ik hem eindelijk kan neerleggen. Als je nu de gewrichten van mijn benen wilt smeren, zal het nog beter met me gaan.”
Dus smeerden ze zijn benen totdat hij ze vrij kon bewegen; en hij bedankte hen keer op keer voor zijn vrijlating, want hij leek een heel beleefd wezen en echt dankbaar.
“Als jullie niet langs waren gekomen, had ik daar misschien voor altijd moeten staan,” zei hij; “Dus jullie hebben zeker mijn leven gered. Hoe zijn jullie hier terechtgekomen?”
“We zijn op weg naar de Stad van Smaragd om de Grote Oz te zien,” antwoordde ze, “en we stopten bij jouw huisje om de nacht door te brengen.”
“Waarom willen jullie de Grote Oz zien”, vroeg de Blikken man.
“Ik wil graag dat hij me terugstuurt naar Kansas, en de Vogelverschrikker wil vragen of hij hersenen in zijn hoofd kan krijgen,” antwoordde ze.
De Blikken Houthakker leek even diep na te denken. Toen zei hij:
“Denk je dat Oz mij een hart kan geven?”
“Ja, dat denk ik wel,” antwoordde Dorothy. “Het zou net zo eenvoudig moeten zijn als de Vogelverschrikker hersenen geven.”
“Dat is waar,” antwoordde de Blikken Houthakker. “Dus als jullie het goed vinden dat ik me bij jullie gezelschap aansluit, dan zal ik mee gaan naar de Stad van Smaragd en zal ik Oz vragen om mij ook te helpen.”
“Kom gerust mee,” zei de Vogelverschrikker hartelijk, en Dorothy voegde eraan toe dat ze zijn gezelschap ook op prijs stelde. Dus nam de Blikken Houthakker zijn bijl op zijn schouder en ze liepen gezamenlijk door het bos tot ze bij de weg kwamen die geplaveid was met gele baksteen.
De Blikken Houthakker had Dorothy gevraagd het oliekannetje in haar mandje te doen. “Want,” zei hij, “als ik in de regen terecht kom en opnieuw ga roesten, zal ik het oliekannetje hard nodig hebben.”
Het was geluk dat hun nieuwe kameraad zich bij het gezelschap had gevoegd, want kort nadat ze weer aan hun reis waren begonnen, kwamen ze op een plek waar de bomen en takken zo dik over de weg groeiden dat de reizigers er niet doorheen konden. Maar de Blikken Houthakker ging met zijn bijl aan de slag en hakte zo goed dat hij al snel een doorgang vrijmaakte voor het hele gezelschap.
Terwijl ze verder liepen, was Dorothy zo diep in gedachten dat ze het niet merkte toen de Vogelverschrikker in een gat viel en daarna naar de kant van de weg rolde. Hij moest haar te roepen om hem weer overeind te helpen.
“Waarom ben je niet om het gat heen gelopen?” vroeg de Blikken Houthakker.
“Ik weet niet genoeg,” antwoordde de Vogelverschrikker. “Mijn hoofd zit vol stro, weet je, en daarom ga ik naar Oz om hem om wat hersens te vragen.”
“Oh ja, ik begrijp het,” zei de Blikken Houthakker. “Maar hersenen zijn niet de beste dingen ter wereld.”
“Heb jij ze?” vroeg de Vogelverschrikker.
“Nee, mijn hoofd is helemaal leeg,” antwoordde de Houthakker. “Maar ooit had ik wel hersenen, en ook een hart; dus ik heb ze allebei geprobeerd, en ik zou veel liever een hart hebben dan hersenen.”
“Waarom?” vroeg de Vogelverschrikker.
“Ik zal je mijn verhaal vertellen, en dan zul je het begrijpen.”
En terwijl ze door het bos liepen, vertelde de Blikken Houthakker het volgende verhaal:
“Ik ben geboren als zoon van een houthakker die bomen in het bos omhakte en het hout voor de kost verkocht. Toen ik opgroeide, werd ik ook houthakker, en na de dood van mijn vader zorgde ik voor mijn oude moeder zolang ze leefde. Toen besloot ik dat ik in plaats van alleen te blijven wilde gaan trouwen, zodat ik niet eenzaam zou worden.”
“Een van de Dwergen-meisjes was zo mooi dat ik al snel met heel mijn hart van haar ging houden. Zij beloofde, op haar beurt, met mij te trouwen zodra ik genoeg geld kon verdienen om een mooi huis voor haar te bouwen; dus ging ik harder werken dan ooit. Maar het meisje woonde bij een oude vrouw die niet wilde dat ze met iemand trouwde, want ze was zo lui dat ze wilde dat het meisje bij haar bleef en het koken en het huishouden deed. Dus ging de oude vrouw naar de Boze Heks van het Oosten en beloofde haar twee schapen en een koe als ze het huwelijk kon voorkomen. Daarop betoverde de Boze Heks mijn bijl, en toen ik op een dag op mijn best aan het hakken was, want ik wilde zo snel mogelijk het nieuwe huis afkrijgen en met het meisje trouwen, gleed de bijl in één keer uit en hakte mijn linkerbeen eraf.”
“Dit leek aanvankelijk een groot ongeluk, want ik wist dat een eenbenige man niet goed zou kunnen werken als houthakker. Dus ging ik naar een ijzersmid en liet hem een nieuw been maken. Het been werkte heel goed, toen ik er eenmaal aan gewend was. Maar mijn actie maakte de Boze Heks van het Oosten boos, want ze had de oude vrouw beloofd dat ik niet met het mooie Dwergen-meisje zou trouwen. Toen ik weer begon te hakken, gleed mijn bijl uit en hakte mijn rechterbeen af. Opnieuw ging ik naar de ijzersmid en opnieuw maakte hij een been voor mij. Hierna hakte de betoverde bijl mijn armen af, de een na de ander; maar het was niet erg, want ik liet ze vervangen door blikken exemplaren. De Boze Heks liet toen de bijl uitglijden en hakte mijn hoofd af, en eerst dacht ik dat dit het einde van mij was. Maar de ijzersmid kwam langs en hij maakte voor mij een nieuw hoofd van blik.”
“Ik dacht toen dat ik de Boze Heks had verslagen, en ik werkte harder dan ooit; maar ik wist niet hoe wreed mijn vijand kon zijn. Ze bedacht een nieuwe manier om mijn liefde voor het mooie Dwergen-meisje te doden, en liet mijn bijl opnieuw uitglijden, zodat hij dwars door mijn lichaam sneed en me in twee helften spleet. Opnieuw kwam de ijzersmid mij te hulp en maakte een lichaam van blik voor mij, waarbij hij mijn blikken armen, benen en hoofd er door middel van gewrichten aan vastmaakte, zodat ik me net zo goed kon bewegen als vroeger. Maar helaas! Ik had nu geen hart, zodat ik al mijn liefde voor het Dwergen-meisje verloor, en het kon me niet meer schelen of ik met haar trouwde of niet. Ik veronderstel dat ze nog steeds bij de oude vrouw woont, wachtend tot ik naar haar toe kom.”
“Mijn lichaam schitterde zo helder in de zon dat ik er erg trots op was en het maakte nu niet uit of mijn bijl uitgleed, want hij kon toch niets meer bij mij afhakken. Er was maar één gevaar: namelijk dat mijn gewrichten zouden roesten; maar ik had een oliekannetje in mijn huisje en zorgde ervoor dat ik mezelf oliede wanneer ik het nodig had. Er kwam echter een dag waarop ik vergat dit te doen, en omdat ik in een regenbui terechtkwam, waren mijn gewrichten al verroest voordat ik aan het gevaar dacht, en moest ik in het bos blijven staan totdat jij me kwam helpen. Het was iets vreselijks om te ondergaan, maar gedurende het jaar dat ik daar stond, had ik tijd om te bedenken dat het grootste verlies dat ik had gekend het verlies van mijn hart was. Terwijl ik verliefd was, was ik de gelukkigste man op aarde; maar niemand kan liefhebben zonder een hart, en daarom ben ik vastbesloten Oz te vragen mij er een te geven. Als hij dat doet, ga ik terug naar het Dwergen-meisje en trouw met haar.”
Zowel Dorothy als de Vogelverschrikker hadden vol belangstelling naar het verhaal van de Blikken Houthakker geluisterd, en nu begrepen ze waarom hij zo graag een nieuw hart wilde krijgen.
“Toch,” zei de Vogelverschrikker, “zal ik om hersenen vragen in plaats van om een hart; want een dwaas zou niet weten wat hij met een hart moet doen als hij er een had.”
“Ik kies voor het hart,” antwoordde de Blikken Houthakker; “Want hersenen maken iemand niet gelukkig, en geluk is het beste wat er ter wereld is.”
Dorothy zei niets, want ze wist echt niet welke van haar twee vrienden gelijk had, en ze besloot dat als zij maar terug kon naar Kansas en tante Em, het er niet zoveel toe deed of de Blikken Man geen hersens had en de Vogelverschrikker geen hart, of dat ieder kreeg wat hij wilde.
Wat haar het meest zorgen baarde, was dat het brood bijna op was en dat een volgende maaltijd voor haarzelf en Toto de mand echt helemaal leeg zou maken. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat noch de Blikken Houthakker, noch de Vogelverschrikker ooit iets aten, maar zij was niet van blik of stro gemaakt en kon niet leven tenzij ze te eten kreeg.