Je zult je vast nog wel herinneren dat er geen weg was – zelfs geen pad – tussen het kasteel van de Boze Heks en de Stad van Smaragd. Toen de vier reizigers op zoek gingen naar de Heks, had ze ze zien aankomen, en had ze de Gevleugelde Apen gestuurd om de reizigers naar haar toe te brengen. Het was veel moeilijker om de weg terug te vinden door de grote velden met boterbloemen en gele madeliefjes dan op de heenweg toen ze eroverheen werden getild. Ze wisten natuurlijk wel dat ze recht naar het oosten moesten gaan, richting de rijzende zon; en ze vertrokken in de goede richting. Maar ‘s middags, toen de zon boven hun hoofden stond, wisten ze niet meer wat oost en wat west was, en dat was de reden dat ze verdwaalden in de grote velden. Ze bleven echter lopen en ‘s nachts kwam de maan tevoorschijn en scheen helder. Dus gingen ze tussen de zoetgeurende gele bloemen liggen en sliepen diep tot de ochtend – allemaal behalve de Vogelverschrikker en de Blikken Houthakker.
De volgende ochtend was de zon achter een wolk, maar ze gingen verder, alsof ze heel zeker wisten welke kant ze op gingen.
“Als we ver genoeg lopen,” zei Dorothy, “ben ik er zeker van dat we ooit ergens terecht zullen komen.”
Maar dag na dag verstreek, en ze zagen nog steeds niets anders voor zich dan de scharlakenrode velden. De Vogelverschrikker begon een beetje te mopperen.
“We zijn zeker de weg kwijt,” zei hij, “en tenzij we hem op tijd terugvinden om de Stad van Smaragd te bereiken, zal ik nooit mijn hersenen krijgen.”
“En ik zal geen hart krijgen,” verklaarde de Blikken Houthakker. “Ik kan nauwelijks meer wachten tot ik in Oz aankom, je moet toch toegeven dat dit wel een heel lange reis is.”
“Weet je,” zei de Laffe Leeuw jammerend, “ik heb niet de moed om eeuwig door te blijven lopen, zonder ergens te komen.”
Toen verloor ook Dorothy de moed. Ze ging op het gras zitten en keek naar haar metgezellen, en zij gingen ook zitten en keken naar haar, en Toto ontdekte dat hij voor het eerst in zijn leven te moe was om een vlinder te achtervolgen die langs zijn kop vloog. Dus stak hij zijn tong uit, hijgde en keek Dorothy aan alsof hij wilde vragen wat ze nu moesten doen.
“Stel dat we de veldmuizen roepen,” opperde ze. “Zij kunnen ons waarschijnlijk de weg naar de Stad van Smaragd wijzen.”
“Natuurlijk kunnen ze dat, dat weet ik zeker,” riep de Vogelverschrikker. “Waarom hebben we daar niet eerder aan gedacht?”
Dorothy blies op het fluitje dat ze altijd om haar nek had gedragen sinds de Koningin van de Muizen het haar had gegeven. Binnen een paar minuten hoorden ze het getrippel van kleine voetjes, en een heleboel kleine grijze muizen kwamen naar haar toe rennen. Onder hen was de koningin zelf, die met haar piepende stemmetje vroeg:
“Wat kan ik doen voor mijn vrienden?”
“Wij zijn verdwaald,” zei Dorothy. “Kunt u ons de weg wijzen naar de Stad van Smaragd?”
“Zeker,” antwoordde de koningin; “Maar het is nog een heel eind weg, want je hebt het al die tijd achter je gehad.” Toen zag ze Dorothy’s Gouden Helm en zei: “Waarom gebruik je de magische kracht van de helm niet en roep je de Gevleugelde Apen? Zij brengen je in minder dan een uur naar Oz.”
“Ik wist niet dat de helm toverkracht bezat,” antwoordde Dorothy verrast. “Wat moet ik doen?”
“Het staat geschreven in de Gouden Helm,” antwoordde de Koningin van de Muizen. “Maar als jij de Gevleugelde Apen gaat roepen, moeten wij wegrennen, want ze zitten vol kattenkwaad en vinden het heel leuk om ons te plagen.”
“Zullen ze mij geen pijn doen?” vroeg het meisje angstig.
“Oh nee. Ze moeten de drager van de helm gehoorzamen. Tot ziens!” En ze rende uit het zicht, terwijl alle muizen zich achter haar aan haastten.
Dorothy keek in de Gouden Helm en zag enkele woorden op de voering geschreven. Dit, dacht ze, moest de toverspreuk zijn, dus las ze de aanwijzingen aandachtig en zette de helm op haar hoofd.
“Ep-pie-pep-pie, kek-kie!” zei ze terwijl ze op haar linker voet ging staan.
“Wat zei je?” vroeg de Vogelverschrikker, die niet wist wat ze deed.
“Hil-lo, hol-lo, hal-lo!” Dorothy ging verder, deze keer op haar rechtervoet.
“Hallo!” antwoordde de Blikken Houthakker kalm.
“Ziz-zy, zuz-zy, zik” zei Dorothy, die nu op beide benen stond. Dit maakte een einde aan het uitspreken van de bezwering, en ze hoorden een geweldig klapperen van vleugels, terwijl de groep Gevleugelde Apen naar hen toe vloog.
De koning boog diep voor Dorothy en vroeg: “Wat is uw bevel?”
“Wij willen naar de Stad van Smaragd,” zei het kind, “maar we zijn de weg kwijt.”
“We zullen jullie erheen dragen,” antwoordde de koning, en zodra hij dat had gezegd, grepen twee van de apen Dorothy in hun armen en vlogen met haar weg. Anderen namen de Vogelverschrikker, de Houthakker en de Leeuw, en een klein aapje greep Toto en vloog achter hen aan, hoewel de hond zijn best deed om hem te bijten.
De Vogelverschrikker en de Blikken Houthakker waren aanvankelijk nogal bang, want ze herinnerden zich hoe slecht de Gevleugelde Apen hen eerder hadden behandeld; maar ze zagen dat ze geen kwaad in de zin hadden, dus vlogen ze heel vrolijk door de lucht en hadden een fijne tijd met het kijken naar de mooie tuinen en bossen ver beneden hen.
Dorothy merkte dat ze plezierig tussen de twee grootste apen vloog, waaronder de koning zelf. Ze hadden een stoel van hun handen gemaakt en zorgden ervoor dat ze haar geen pijn zouden doen.
“Waarom moeten jullie de kracht van de Gouden Helm gehoorzamen?
“Dat is een lang verhaal,” antwoordde de koning met een lach; “maar aangezien we een lange reis voor de boeg hebben, zal ik de tijd doden door je erover te vertellen, als je dat wilt.”
“Ik wil het verhaal graag horen,” antwoordde Dorothy.
“Ooit’” begon de leider, “waren we een vrij volk, leefden gelukkig in het grote bos, vlogen van boom tot boom, aten noten en fruit en deden precies wat we wilden, zonder iemand meester te noemen. Misschien haalden sommigen van ons teveel kattenkwaad uit, door naar beneden te vliegen om aan de staarten te trekken van de dieren die geen vleugels hadden, door vogels te achtervolgen en noten te gooien naar de mensen die in het bos liepen. Maar we waren zorgeloos en gelukkig en vol plezier, en genoten van elke minuut van de dag. Dit was vele jaren geleden, lang voordat Oz uit de wolken kwam om over dit land te regeren.
Er woonde toen hier, ver in het noorden, een mooie prinses, die ook een machtige tovenares was. Al haar magie werd gebruikt om de mensen te helpen, en ze deed nooit iemand pijn. Haar naam was Gayelette en ze woonde in een mooi paleis, gebouwd uit grote blokken robijn. Iedereen hield van haar, maar haar grootste verdriet was dat ze niemand kon vinden van wie zij kon houden, aangezien alle mannen te dom en lelijk waren voor iemand die zo mooi en wijs was. Maar uiteindelijk vond ze een jongen die knap, mannelijk en zeer wijs voor zijn leeftijd was. Gayelette besloot dat wanneer hij een volwassen man zou zijn, ze hem tot haar echtgenoot zou maken, dus nam ze hem mee naar haar robijnrode paleis en gebruikte al haar magische krachten om hem zo sterk, goed en lieflijk te maken als een vrouw zich maar kon wensen. Toen hij volwassen werd, werd Quelala, zoals hij werd genoemd, de beste en wijste man van het hele land, en zijn mannelijke schoonheid zo groot was dat Gayelette heel veel van hem ging houden en zich haastte om alles klaar te maken voor de bruiloft.”
“Mijn grootvader was destijds de koning van de Gevleugelde Apen die in het bos bij het paleis van Gayelette woonden, en de oude man hield meer van een grap dan van een lekker diner. Op een dag, vlak voor de bruiloft, vloog mijn grootvader met zijn bende weg toen hij Quelala langs de rivier zag lopen. Hij was keurig gekleed in een mooi kostuum van roze zijde en paars fluweel, en mijn grootvader dacht dat hij weleens zou kijken wat hij zou kunnen uithalen. Op zijn woord vloog de bende naar beneden en greep Quelala. Ze droegen hem in hun armen tot ze boven het midden van de rivier waren, en lieten hem toen in het water vallen.
“Zwem er maar uit, beste vriend” riep mijn grootvader lachend, “en kijk maar of het water je kleren heeft verpest.” Quelala was veel te verstandig om niet te zwemmen, en liet zijn geluk er niet door verpesten. Hij lachte zelfs toen hij weer boven water kwam en naar de kust zwom. Maar toen Gayelette naar hem toe kwam rennen, zag ze dat zijn zijden en fluwelen kostuum helemaal vernield was door de rivier.
“De prinses was boos en ze wist natuurlijk wie het gedaan had. Ze liet alle Gevleugelde Apen bij zich brengen, en ze zei eerst dat ze hun vleugels moesten vastbinden en dat ze moesten worden behandeld zoals ze Quelala hadden behandeld, en dat ze in de rivier moesten vallen. Maar mijn grootvader pleitte krachtig, want hij wist dat de apen met gebonden vleugels in de rivier zouden verdrinken, en Quelala deed ook nog een vriendelijk woordje voor hen; zodat Gayelette hen uiteindelijk spaarde, op voorwaarde dat de Gevleugelde Apen daarna voor altijd de drie wensen van de eigenaar van de Gouden Helm moesten uitvoeren. Deze helm was gemaakt als huwelijkscadeau voor Quelala en had de prinses de helft van haar koninkrijk gekost. Natuurlijk stemden mijn grootvader en alle andere Apen meteen in met de voorwaarde, en zo gebeurde het dat we nu de dienaren zijn van de eigenaar van de Gouden Helm, wie hij ook mag zijn.”
“En wat is er van hen geworden?” vroeg Dorothy, die zeer geïnteresseerd was in het verhaal.
“Quelala was de eerste eigenaar van de Gouden Helm,” antwoordde de Aap, “hij was de eerste die zijn wensen aan ons oplegde. Omdat zijn bruid de aanblik van ons niet kon verdragen, riep hij ons allemaal bij zich in het bos nadat hij met haar getrouwd was en beval ons altijd te blijven op een plek waar ze nooit meer een Gevleugelde Aap zou zien, wat we graag deden. want we waren allemaal bang voor haar.”
“Dit was alles wat we ooit hoefden te doen totdat de Gouden Helm in handen viel van de Boze Heks van het Westen, die zorgde dat wij de Winkies voor haar tot dienaren maakte en daarna Oz uit het Land van het Westen verdreven. Nu is de Gouden Helm van jou, en je hebt drie keer het recht om je wensen aan ons op te leggen.”
Toen de Apenkoning klaar was met zijn verhaal keek Dorothy naar beneden en zag de groene, glanzende muren van de Stad van Smaragd voor zich. Ze verwonderde zich over de snelle vlucht van de Apen, maar was blij dat de reis voorbij was. De vreemde wezens zetten de reizigers voorzichtig neer voor de poort van de Stad, de koning maakte een diepe buiging voor Dorothy en vloog toen snel weg, gevolgd door zijn hele bende.
“Dat was een goede rit,” zei het kleine meisje.
“Ja, en zo was ons probleem snel opgelost,” antwoordde de Leeuw blij. “Wat een geluk dat je die prachtige helm hebt meegenomen!”