De Toegewijde Vriend

Er was eens een eerlijke man genaamd Hans. Hij had een goed hart en een vrolijk, rond gezicht. Hans woonde in een klein huisje en werkte elke dag in zijn tuin. Er was in het hele land geen tuin zo mooi als die van Hans. Duizendschoontjes, anjers, herderstasjes, viooltjes, krokussen, rozemarijn, basilicum en narcissen groeiden in zijn tuin. Elke maand bloeide er weer een nieuwe bloem. Het rook dan ook altijd heerlijk in de tuin van Hans.

Kleine Hans had veel vrienden, maar zijn beste vriend was de grote molenaar. De rijke molenaar was zo’n toegewijde vriend, dat hij Hans’ tuin nooit voorbij liep zonder wat bloemen, kruiden of vruchten te plukken. ‘Echte vrienden delen alles’, zei de molenaar altijd. En kleine Hans knikte en lachte, hij was trots dat hij een vriend had met zulke nobele gedachten. De buren vonden het wel eens gek dat de rijke molenaar Hans nooit iets terug gaf, maar Hans maakte zich hier niet druk om. Hij vond het prachtig om naar de mooie woorden van de molenaar over de onzelfzuchtigheid van een echte vriendschap te luisteren.

Dus werkte kleine Hans hard in zijn tuin. In het voorjaar, de zomer en de herfst leefde hij voorspoedig, maar in de winter had hij geen fruit of bloemen om te verkopen en leed hij honger. In de winter was hij ook erg eenzaam, want de molenaar kwam hem dan nooit bezoeken. ‘Het heeft geen zin om Hans te bezoeken zolang er nog sneeuw ligt’, zei de molenaar dan tegen zijn vrouw. ‘Als men in de problemen zit, dan kun je ze beter alleen laten. Als de lente valt, dan ga ik weer op bezoek. Dan kan hij mij weer een mand rozen cadeau doen, dat maakt hem vast blij.’

‘Jij denkt ook altijd aan anderen’, zei zijn vrouw. ‘Maar kunnen we Hans niet hier uitnodigen?’ vroeg de jongste zoon van de molenaar. ‘Als hij in de problemen zit, dan mag hij de helft van mijn pap hebben.’ ‘Wat een dom idee!’ riep de molenaar. ‘Leer jij wel iets op school? Als Hans ons hier zou zien bij het warme vuur, het lekkere eten en de rode wijnen, dan wordt hij jaloers en wordt zijn karakter verpest. Dat sta ik niet toe bij mij beste vriend. Bovendien zou Hans dan misschien om wat meel op krediet vragen. En dat kan ik niet doen. Meel is meel en vriendschap is vriendschap. Die twee moet je niet door elkaar halen.’

‘Je spreekt prachtige woorden’, zei de molenaarsvrouw vanuit haar comfortabele stoel. ‘Veel mensen gedragen zich goed’, vervolgde de molenaar, ‘maar slechts weinig mensen spreken goed. Daaruit blijkt maar weer dat woorden veel moeilijker zijn dan daden.’ Zodra de winter voorbij was en de rozen begonnen te bloeien, zei de molenaar tegen zijn vrouw dat hij Hans ging bezoeken. ‘Wat heb je toch een goed hart’, riep zijn vrouw, ‘je denkt altijd aan anderen. En vergeet niet een grote mand mee te nemen voor de bloemen.’

Dus vertrok de molenaar met een gigantische mand naar Hans: ‘Goedemorgen Hans, hoe is het jou vergaan deze winter?’ ‘Wat vriendelijk dat je het vraagt’, antwoordde Hans. ‘Ik heb het heel zwaar gehad, maar ik ben blij dat het lente is en dat mijn bloemen bloeien.’ ‘We hebben het vaak over je gehad deze winter’, vertelde de molenaar, ‘we vroegen ons af hoe het met je ging.’ ‘Dat is aardig van je’, zei Hans. ‘Ik was bang dat je me vergeten was.’

‘Hoe kom je daarbij Hans? Een echte vriendschap vergeet nooit’, sprak de molenaar. ‘Wat zien de rozen er trouwens mooi uit.’ ‘Ja, ze zijn prachtig dit jaar. Ik ga ze naar de markt brengen en aan de dochter van de burgemeester verkopen. Van het geld kan ik dan mijn kruiwagen terugkopen.’ ‘Heb je die dan verkocht?’ riep de molenaar verbaast uit. ‘Wat dom van je.’ ‘Ik had geen keus’, reageerde Hans droevig. ‘Ik had geen geld voor brood en moest daardoor van alles verkopen.’

‘Hans’, zei de molenaar. ‘Je krijgt mijn kruiwagen. Er mist weliswaar één kant en het wiel is kapot, maar toch krijg je hem van me. Ik weet dat het ontzettend gul is en dat veel mensen mij voor gek verklaren, maar ik ben niet zoals de meeste mensen. Ik vind onzelfzuchtigheid de essentie van échte vriendschap. En bovendien heb ik een nieuwe gekocht. Ja, wees gerust, je krijgt mijn kruiwagen.’

‘Dat is ontzettend gul van je’, zei kleine Hans glunderend. ‘Ik kan hem zo repareren, ik heb een plank hout in huis.’ ‘Een plank hout?’ zei de molenaar, ‘dat is net wat ik nodig heb om mijn dak te repareren. Wonderbaarlijk hoe de ene goede daad tot de andere leidt. Natuurlijk is de kruiwagen meer waard dan de plank, maar een echte vriend houdt dat niet bij. Pak hem snel, dan ga ik vandaag nog aan het werk.’

‘Natuurlijk’, riep Hans en hij pakte de plank. ‘Hmm, die is niet erg groot’, zei de molenaar, ‘ik ben bang dat er niets meer over is om de kruiwagen te repareren nadat ik het dak heb gemaakt. Maar daar kan ik niets aan doen. Goed, nu ik jou mijn kruiwagen heb gegeven, wil jij mij vast een volle mand bloemen geven.’

Een volle mand bloemen?’ vroeg Hans enigszins beteuterd. Het was namelijk een enorme mand en hij wist dat er geen bloemen meer over zouden zijn om op de markt te verkopen. ‘Nou ja’, antwoordde de molenaar, ‘ik heb je mijn kruiwagen gegeven. Een paar bloemen is dan vast niet te veel gevraagd. Ik dacht dat in een échte vriendschap geen plek was voor zelfzuchtigheid.’ ‘Mijn beste vriend’, zei Hans, ‘neem zoveel bloemen als je wilt.’ En samen vulden ze de mand van de molenaar.

De volgende dag kwam de molenaar naar het huis van Hans en vroeg hem een zware zak meel naar de markt te tillen en te verkopen. ‘Het spijt me, maar ik ben vandaag heel druk’, zei Hans. ‘Er moet van alles in de tuin gebeuren.’ ‘Ik vind het nogal onvriendelijk als je weigert’, reageerde de molenaar. ‘Ik geef jou tenslotte mijn kruiwagen.’ ‘Oh nee, ik wil niet onvriendelijk zijn’, zei Hans, en hij ging op pad. Toen Hans ‘s avonds uitgeput in bed plofte, zei hij tegen zichzelf: ‘Ik ben blij dat ik de molenaar niet geweigerd heb. Hij is mijn beste vriend en bovendien geeft hij mij zijn kruiwagen. Dat is ontzettend gul.’

De volgende morgen kwam de molenaar het geld van de zak meel ophalen, maar Hans lag van vermoeidheid nog in bed. ‘Ongelooflijk, wat ben jij lui’, zei de molenaar. ‘Aangezien ik jou mijn kruiwagen geef, mag je wel wat harder werken. Goede vrienden moeten ook onprettige dingen tegen elkaar kunnen zeggen. Dat hoort bij vriendschap.’ ‘Het spijt me’, zei Hans. ‘Ik was zo moe van de zak meel naar de markt tillen, dat ik wat langer in bed ben gebleven.’ ‘Stap nu maar uit bed’, zei de molenaar. ‘Ik wil dat je mijn dak komt repareren.’

Arme kleine Hans wilde eigenlijk in zijn tuin werken want zijn bloemen hadden al twee dagen geen water gehad, maar hij wilde zijn goede vriend de molenaar niet weigeren. ‘Is het onvriendelijk als ik zou zeggen dat ik druk ben?’ vroeg Hans. ‘In alle eerlijkheid’, zei de molenaar, ‘lijkt het mij niet teveel gevraagd. Je krijgt namelijk mijn kruiwagen. Maar goed, anders doe ik het zelf wel.’ ‘Nee, nee!’ riep kleine Hans en hij werkte de hele dag hard aan het dak van de molenaar. ‘Er is niets mooiers dan het werk voor anderen’, preekte de molenaar aan het einde van de dag. ‘Maar rust nu snel uit, want morgen wil ik dat je mijn schapen de berg op hoedt.’

Kleine Hans was bang om iets te zeggen en ging de volgende dag weer op pad. Zo ging het een hele tijd door. Hans wilde in zijn tuin werken, maar zijn vriend de molenaar eiste al zijn tijd op. Soms voelde hij zich onprettig, maar dan bedacht hij dat de molenaar zijn beste vriend was en dat hij bovendien zijn kruiwagen zou krijgen. Dus bleef Hans werken voor de molenaar en sprak de molenaar allerlei mooie woorden over vriendschap.

Op een avond zat Hans in zijn stoel en klopte de molenaar in paniek op de deur. ‘Mijn zoon is van de ladder gevallen’, zei de molenaar. ‘Ik was onderweg naar de dokter, maar het stormt zo hard, dat ik dacht dat jij beter kunt gaan. Je krijgt namelijk mijn kruiwagen, dus het lijkt me wel zo eerlijk dat je iets terugdoet voor me.’ ‘Natuurlijk’, riep Hans, ‘ik ben vereerd dat je mij om hulp vraagt. Ik vertrek direct, maar mag ik misschien je lantaarn lenen? Het is zo donker buiten en ik ben bang dat ik misschien in een sloot val.’

‘Het spijt me’, zei de molenaar, ‘maar de lantaarn is net nieuw en ik wil niet dat er iets mee gebeurt.’ Dus ging Hans door de verschrikkelijke storm in het donker op weg naar de dokter. Na drie uur kwam hij bij de dokter aan, klopte op de deur en legde de situatie uit. ‘Ik vertrek direct’, zei de dokter en hij stapte op zijn paarden.

Hans keerde te voet terug naar huis, maar de storm werd erger en erger. De regen kwam met bakken uit de hemel. Hans raakte van de weg af, kwam in het veen terecht en viel in een diep gat. Arme kleine Hans verdronk daar en zijn lichaam werd de volgende morgen gevonden door een geitenhoeder. Iedereen ging naar de begrafenis van kleine Hans, want hij was zeer geliefd, en de molenaar was hoofd verdriet. ‘Ik was zijn beste vriend’, zei de molenaar, ‘dus het is wel zo eerlijk als ik de beste plek heb.’ Dus liep de molenaar vooraan de begrafenisstoet en veegde daar zijn tranen weg met een zakdoek.

‘Kleine Hans is een groot verlies voor iedereen’, zei de smid na de begrafenis. ‘Absoluut’, antwoordde de molenaar. ‘Ik had mijn kruiwagen al bijna aan hem gegeven en nu weet ik niet wat ik ermee moet doen. Hij is in zo’n slechte staat, dat ik er geen cent meer voor krijg.’


Downloads