De Koningin van Lantaarnland

Er was eens een jonge prins die erg graag meer van de wereld wilde zien. Hij klom op zijn paard en ging op weg. Tijdens zijn reis bezocht de prins verschillende dorpen en sliep in kleine herbergen tot hij bij een berggebied kwam. Hier stopte hij om wat brood te eten. Terwijl de prins zo aan de kant van de weg zijn eten at, hoorde hij een mysterieus kabbelend geluid. ‘Er moet vlakbij een waterval zijn,’ zei de prins tegen zichzelf en besloot er naar op zoek te gaan.

Hij keek nog even om naar zijn paard, dat tevreden aan het rondsnuffelen was, en klom daarna de berghelling op in de richting van het geluid. De prins was zo geboeid door het geluid dat hij niet doorhad dat hij al uren rondliep. Plotseling realiseerde hij zich dat hij hopeloos verdwaald was. Het duurde meerdere dagen tot de prins de waterval had gevonden. Het was een gigantische waterval en het lawaai dat het neerstortende water maakte, was oorverdovend.

De prins was heel erg moe en hongerig en zo kwam het dat hij in het water viel en werd meegenomen door de stroming naar een vreemde plaats. Hij was kort bewusteloos geweest. Toen hij wakker werd lag hij op een smal strand. Er lag een bootje met een lantaarn dat vastzat aan de boeg. De prins stapte in het bootje en voer met de richting van de stroom mee een grote grot in.

De prins wist niet of het dag of nacht was, maar hij wist zeker dat hij in de onderwereld terecht was gekomen. De boot voer de haven van Lantaarnland binnen. Lantaarns zorgden voor het nodige licht, want het was er dag en nacht donker. De prins viel kort daarna van vermoeidheid neer op de vloer van zijn bootje. Toen hij weer bijkwam lag hij in een groot hemelbed in de kamer van het koninklijk paleis. Hij kreeg er eten en drinken en voelde zich al snel weer stukken beter.

De koningin van Lantaarnland was een hele mooie, jonge vrouw. ‘Je bent de eerste vreemdeling die in duizend jaar naar Lantaarnland komt,’ zei de jonge koningin. De prins vertelde haar dat hij de zoon van een koning was en beschreef zijn avonturen in de bergen. Dat maakte de koningin erg blij, want ze was op slag verliefd op de prins geworden. Op een dag keek de prins naar de koningin en zag dat ze huilde.

De koningin van lantaarnland sprookje.

‘Waarom huil je?’, vroeg de prins. ‘Ik moet huilen omdat we spoedig afscheid van elkaar moeten nemen,’ zei de koningin. ‘ Ik moet namelijk trouwen met de tovenaar Dragondel.’ ‘Wie is Dragondel?’, vroeg de prins.

De koningin antwoordde: ‘Hij is de machtigste tovenaar van de hele onderwereld. We hebben elkaar ontmoet op een feest bij de koning van de kobolden. Dragondel achtervolgde me met complimenten. Een paar dagen later arriveerde een ijzeren boot in de haven van Lantaarnland, met aan boord een blauwe hond. Deze liet een met juwelen versierde kist voor mijn voeten vallen. Het bevatte het verzoek van Dragondel om met mij te trouwen. Als ik zou weigeren, dan zou hij een legioen spoken en geesten loslaten in Lantaarnland. Daarom heb ik het verzoek geaccepteerd en beloofd met hem te trouwen. Binnenkort komt Dragondel me halen en neemt hij me mee naar zijn vreselijke kasteel dat op een eiland in de donkere oceaan ligt. Dragondel heeft de golven zo betoverd dat zich een verschrikkelijke draaikolk op de zee vormt wanneer een boot het betoverde kasteel nadert.’

En de koningin vertelde verder. ‘Je kunt me niet redden. Morgen komt de blauwe hond om me aan mijn verplichting te herinneren. Er zullen een paar paleisbedienden met hem meegaan om het kasteel van Dragondel klaar te maken voor mijn komst.’

De volgende dag arriveerde de ijzeren boot met de blauwe hond. Er werden een aantal dienaren mee aan boord genomen. De prins had zich vermomd als keukenjongen en ging mee. De prins nam in het kasteel zijn plaats in de keuken en zocht naar mogelijkheden om het huwelijk te voorkomen. Een ongelukkige vissersboot naderde het kasteel van Dragondel en werd opgeslokt door een gemene, allesverslindende draaikolk. De prins huiverde.

De chef-kok keek hem aan en zei: ‘ja, dat zou ook jouw lot zijn geweest als de hond van onze meester niet de talisman bij zich had gedragen die de draaikolk beheerst.’ ‘Talisman? Welke talisman?’, vroeg de prins. ‘Dat gouden handje, dwaas’, zei de chef-kok. ‘Een gouden handje? Dat moet wel magisch groot zijn!’, dacht de prins hardop. ‘Echt niet’, gromde de kok, ‘het is zo groot als de hand van een baby. Ik heb hem vaak gezien. De meester draagt hem in zijn zak en legt hem onder zijn kussen als hij slaapt.’

De prins wist wat hem te doen stond. Hij wachtte tot Dragondel sliep en sloop naar zijn kamer. De kamer werd echter bewaakt door twee panters. De prins ging naar buiten om te zien of hij langs de buitenmuur kon klimmen, maar het was onmogelijk om daar te komen. Terwijl hij buiten stond, zag hij een zwarte kat heen en weer rennen. Ze probeerde een kitten te redden die tussen de rotsen was gevallen. Met groot risico om zelf tussen de rotsen te pletter te vallen, redde hij de kitten en gaf het aan zijn bezorgde moeder.

‘Dank je,’ zei de oude kat, ‘hoe kan ik je een wederdienst bewijzen?’ De prins vertelde zijn verhaal en de kat zei: ‘Die panters laten mij er wel door. Als jij een gouden handje van je gebakspullen maakt, dan wissel ik deze om voor de echte talisman.’ En dat gebeurde ook precies zo.

Toen kwam de dag waarop Dragondel met de blauwe hond en alle vrienden van de slechte tovenaar naar Lantaarnland zouden varen om de koningin voor het huwelijk op te halen. Op de top van een klif zag de prins hoe een enorme draaikolk het schip met grote ronddraaiende kracht opslokte en het naar de bodem van de zee trok.

De prins vond een andere boot en nam de talisman, de bedienden en de zwarte kat met haar kittens aan boord om terug naar Lantaarnland te varen. Hij trouwde met de koningin en ze leefden nog lang en gelukkig.


Downloads