Alice in wonderland: Het Konijn stuurt Bill naar binnen (4/12)

Het was het Witte Konijn dat weer terug draafde. Hij keek zenuwachtig van links naar rechts en zag eruit alsof hij iets was kwijtgeraakt. Alice hoorde het Witte Konijn tegen zichzelf zeggen: “De hertogin! De hertogin! Oh, mijn lieve arme poten! Ze zal mijn kop eraf halen, oh nee. Waar kan ik ze kwijt geraakt zijn?” Alice vermoedde meteen dat hij op zoek was naar de waaier en de witte handschoenen. En aardig als ze was, ging ze meteen helpen zoeken, maar ze waren niet te vinden.

Alles leek te zijn veranderd sinds ze in de tranenpoel had gezwommen. De grote zaal met de glazen tribune en het deurtje, alles was weg. Al snel zag het Konijn Alice en riep naar haar: “Waarom, Ann, waarom ben je hier? Ren meteen naar huis en haal een paar handschoenen en een waaier voor me! Snel, nu!” En Alice was zo bang dat ze wegrende en niet de tijd nam om te vertellen wie ze was.

“Hij hield me voor zijn dienstmeisje,” zei ze tegen zichzelf terwijl ze verder rende. “Wat zal hij denken als hij erachter komt wie ik ben! Maar ik moet hem zijn waaier en handschoenen brengen, tenminste als ik ze kan vinden.”

Terwijl ze dit zei, kwam ze bij een klein keurig huisje met op de deur een glimmend koperen plaatje met de naam W. Konijn erop. Ze rende snel naar boven want ze was bang dat ze Ann zou ontmoeten en het huis uit zou worden gezet voordat ze de waaier en de handschoenen had gevonden.

“Het is toch wel grappig dat ik dingen voor een konijn moet doen!”

Toen ze in de opgeruimde kamer kwam, zag ze op de tafel een waaier en twee of drie paar kleine witte fluwelen handschoenen. Ze pakte de waaier en een paar handschoenen en draaide zich om om de kamer te verlaten, toen haar oog viel op een flesje dat ook op tafel stond. Er was dit keer geen kaartje met de woorden “drink mij”, maar Alice wilde eruit drinken. “Ik weet zeker dat ik op de een of andere manier zal veranderen als ik iets eet of drink, dus ik zal gewoon wel zien wat dit doet. Ik hoop echt dat ik er weer groot van word, want ik ben deze maat behoorlijk beu”, zei Alice tegen zichzelf.

Het drankje deed wat ze wilde, want in korte tijd drukte haar hoofd zo hard tegen het dak dat ze niet meer rechtop kon staan. Haastig zette ze het flesje neer en zei: “Dit is precies zoveel als ik nodig heb. Ik hoop dat ik niet meer groei. Maar zoals het nu is, kan ik alleen de deur niet uit, oh jee, oh nee ik wilde dat ik niet zoveel gedronken had.”

Maar het was te laat om dat te wensen! Ze groeide en groeide, tot ze op de grond moest knielen maar toen was er ook geen ruimte meer en moest ze gaan liggen. Ze groeide en groeide en groeide maar door, tot ze een arm uit het raam moest steken en een voet door de schoorsteen en ze zei tegen zichzelf: “Nu kan ik niets meer doen en nergens meer heen, wat er ook gebeurt.” Er leek geen enkele kans dat ze ooit de kamer uit zou komen.

“Oh, ik wilde dat ik thuis was”, dacht de arme Alice, “waar ik niet steeds zou veranderen, en waar ik geen dingen hoefde te doen voor muizen en konijnen. Ik wilde dat ik niet in dat konijnenhol was gegaan… en toch, toch is het ook wel grappig, dit soort leven! Toen ik sprookjes las, dacht ik dat ze gewoon door iemand waren verzonnen, en nu zit ik er zelf middenin! Als ik groot ben, zal ik een boek schrijven over deze vreemde dingen. Oh nee, maar ik ben nu al volwassen”, voegde ze er op droevige toon aan toe, “maar er is hier gelukkig geen ruimte meer om nog verder te groeien.”

Toen hoorde ze een stem buiten.

“Ann, Ann”, zei de stem, “geef me snel mijn handschoenen!” Toen klonk het geluid van voeten op de trap. Alice wist dat het het Konijn was en dat hij haar kwam zoeken. Ze beefde zo hard van angst dat het hele huis ervan schudde. Arm ding! Ze bedacht niet dat ze nu meer dan tien keer zo groot was als het Konijn en dat ze geen enkele reden had om bang voor hem te zijn.

Al snel hoorde ze voetstappen en stemmen dichterbij komen.

Vervolgens hoorde ze een boze stem, die van het Konijn, zeggen: “Pat! Pat! Waar ben je?” En toen een stem die nieuw voor haar was: “Ik ben natuurlijk hier! Ik ben aan het graven naar appels, edelachtbare!”

“Graven naar appels, mooi is dat”, zei het Konijn. “Kom hier! Kom me hieruit helpen! En vertel me, Pat, wat is dat in het raam?”

“Dat is gewoon een arm, edelachtbare.”

“Een arm? Je bent een domme gans! Wie heeft er ooit zo’n grote arm gezien?”

“Oh, edelachtbare, het is echt een arm iets anders kan het niet zijn.”

“Nou, die arm heeft niet het recht daar te zijn, haal hem weg.”

Lange tijd leken ze stil te staan, maar af en toe hoorde Alice woorden zoals: “Natuurlijk vind ik het helemaal niet leuk, edelachtbare, helemaal niet!”

“Doe wat ik je zeg.”

“Ik zou graag willen weten wat ze nu gaan doen. Wat betreft hun dreigementen om me eruit te halen, ik wilde maar al te graag dat ze dat konden. Ik weet zeker dat ik hier niet wil blijven”, zei Alice tegen zichzelf.

Ze wachtte een tijdje, maar alles was stil. Toen klonk er eindelijk het geluid van kleine wagenwielen en het geluid van stemmen: “Waar is de andere ladder? Waarom niet? Ik hoefde er maar één mee te nemen, Bill heeft de andere. Bill, haal hem hier, jongen! Hier, deze plek. Nee, eerst vastbinden, ze reiken nog niet half zo hoog als zou moeten, oh ja zo zullen we het doen. Hier, Bill! Pak dit touw vast. Zal het dak het dragen? Let op die losse balk. Kijk uit.” Er klonk een luide knal. “Wie heeft dat gedaan? Het was Bill, denk ik. Wie gaat er door de schoorsteen? Nee, ik doe het niet. Bill moet naar beneden. Hier, Bill, jij moet door de schoorsteen!”

“Oh, dus Bill komt naar beneden”, zei Alice tegen zichzelf. “Bill schijnt al het werk te moeten doen. Ik zou niet graag met Bill willen ruilen, deze schoorsteen is heel klein. Maar ik kan er wel een paar beesten voor ze uit wegjagen.”

Ze trok haar voet zo ver mogelijk naar beneden en wachtte tot ze een klein beest (ze kon niet raden wat voor soort het was) hoorde krabben! “Kras, kras”, klonk het in de schoorsteen, vrij dicht bij haar. Toen zei ze tegen zichzelf: “Dat is vast Bill”, en ze gaf een harde trap en wachtte af wat er daarna zou gebeuren.

Het eerste wat ze hoorde was: “Daar gaat Bill!” Toen de stem van het Konijn: “Vang hem op, bij de heg!” Toen was alles stil. Toen hoorde ze weer stemmen: “Houd zijn kop omhoog. Breng hem water, doe voorzichtig. Hoe was het, ouwe kerel? Wat heeft je zo snel doen opstaan? Vertel ons er alles over!”

Als laatste kwam er een zwakke stem: (“Dat is vast Bill”, dacht Alice),”Nou, ik weet het niet precies meer maar dank je, ik ben nu niet meer zo zwak. Maar ik ben veel te geschokt om je te vertellen… alles wat ik weet is dat er iets op me afkwam en dat ik omhoog schoot als een raket.”

“Ja, zo ging het, beste kerel”, zeiden de anderen.

“We moeten het huis maar in brand steken”, zei de stem van het Konijn, en Alice riep zo hard ze kon: “Als je dat doet, stuur ik Dinah achter je aan!”

Opeens was alles stil en Alice dacht: “Wat gaan ze nu doen? Als ze een beetje verstandig waren, zouden ze het dak eraf halen.”

Toen hoorde ze het Konijn zeggen: “Eén lading is genoeg om mee te beginnen.”

“Een lading van wat?”, dacht Alice, maar ze hoefde niet lang te twijfelen, want al snel viel er een regenbui van kleine stenen door het raam, en sommige raakten haar in het gezicht. “Ik zal hier maar snel een eind aan maken”, zei ze tegen zichzelf en ze riep: “Hou daar nu meteen mee op!” Weer was alles stil.

Toen zag Alice opeens dat de stenen allemaal veranderden in kleine taarten toen ze op de grond lagen, en er kwam een slim idee bij haar op: “Als ik eentje van deze taarten eet,” zei ze, “zal dat zeker mijn lengte veranderen en aangezien het me niet nog groter kan maken, hoop ik dat het me zal veranderen in de lengte die ik vroeger had.”

Dus at ze een taart en was blij te zien dat ze al vrij snel kleiner werd. Ze was al snel zo klein dat ze door de deur kon, dus rende ze het huis uit en vond een grote groep beesten en vogels in de tuin. De arme hagedis, Bill, zat in het midden van de groep. Hij werd overeind gehouden door twee cavia’s, die hem iets te drinken gaven uit een fles. Ze stormden allemaal op Alice af, zodra ze naar buiten kwam, maar ze rende zo hard ze kon weg en was al snel veilig in een dicht bos.

“Het eerste wat ik moet doen” zei Alice tegen zichzelf, terwijl ze door het bos liep, “is weer mijn goede lengte krijgen en het volgende is mijn weg vinden naar die mooie tuin. Ik denk dat dat het beste plan is.”

Het was ongetwijfeld een goed plan, maar het lastige was dat ze helemaal niet wist hoe ze het moest gaan uitwerken en terwijl ze tussen de bomen door tuurde, deed een poot met scherpe nagels, vlak boven haar hoofd, haar haastig opkijken.

Een geweldige puppy keek met grote ronde ogen op haar neer, strekte een poot uit en probeerde haar aan te raken. “Arm ding”, zei Alice op een vriendelijke toon en deed haar best om te laten zien dat ze haar vriend wilde zijn, maar ze was wel een beetje bang dat hij haar misschien zou willen opeten.

Alice kon niet bedenken wat ze nu moest doen, dus pakte ze een stok en hield het de puppy voor. Hij sprong uit de boom met een kreet van vreugde alsof hij ermee wilde spelen. Toen verstopte Alice zich vlug achter een grote plant die vlakbij stond, maar de puppy vond haar al snel en stormde weer naar de stok, maar tuimelde over de kop, in zijn haast om de stok te pakken te krijgen. Maar eindelijk, tot haar vreugde, leek hij het spel zat te worden en rende een eind weg en ging zitten met zijn tong uit zijn bek en zijn grote ogen half dicht.

Dit leek Alice een goed moment om uit zijn zicht te verdwijnen, dus ging ze meteen op pad en rende tot ze moe en buiten adem was, en tot het geblaf van de puppy bijna niet meer te horen was.

“En toch was het een lieve puppy”, dacht Alice, terwijl ze stopte om uit te rusten en zich met een blad koelte toe waaierde: “Ik zou het zo leuk hebben gevonden om hem trucjes te leren, als ik de juiste lengte had gehad om het te doen. Ik moet weer volwassen worden! Eens kijken, hoe moet ik dat doen? Ik denk dat ik iets moet eten of drinken, maar ik weet niet wat!”

Alice keek overal om zich heen naar de grassprieten, de bloemen, de bladeren, maar zag niets dat eruitzag als iets wat goed was om te eten of te drinken zodat ze weer zou groeien.

Er was wel een grote paddenstoel naast haar, ongeveer even hoog als zij, en toen ze er helemaal omheen was gelopen, dacht ze dat ze net zo goed kon kijken wat er bovenop zat. Ze rekte zich uit zo ver als ze kon, en haar ogen ontmoetten de ogen van een grote blauwe rups die op de top zat met zijn armen over elkaar. Hij rookte een pijp met een hele lange steel die als een hoepel om hem heen gebogen was.


Downloads